448
daarvan zijn geweest; maar de latere ondervinding in Gedoeng (1878)
en ook bij de tuchtiging van den kampong Djeroek (April 1879) doen
zien, welk een indruk een wezenlijk gevecht, waarin talrijke slachtoffers
vallen, op den vijand maakt; en het is o. i. geene gewaagde onder
stelling, dat de hoofden, die destijds in den Kraton het bevel voerden
en tot op heden nog niet tot onderwerping zijn gekomen, reeds toen
het hoofd in den schoot zouden hebben gelegd, indien er bij het
nemen van den Kraton eenige honderden waren neeigeschoten.
Iets dergelijks had kunnen gebeuren, indien men de colonne Van
der Heijdendie bij de omtrekking van den Kraton tot in het Long-
batahsche was doorgedrongen en den vijand belangrijke verliezen had toe
gebracht, niet ontijdig de beweging had doen staken en teruggeroepen
had. Nu dit gebeurd is, was de indruk van dat feit, hoe be
langrijk ook in onze oogen, in 's vijands oogen veel minder sterk,
vooral wanneer men daarbij de vroegere gebeurtenissen in aanmer
king neemt.
De vijand had ons bij de eerste expeditie zien landen en reeds
binnen korten tijd de Mesigit zien nemen, die later weder ontruimen,
nogmaals nemen, weder ontruimen en eindelijk ons weer zien ver
trekken. Zou het zulk een dwaas denkbeeld zijn, te onderstellen,
dat hij ook na het nemen van den Kraton hoopte, neen verwachtte
dat wij wel weder verplicht zouden zijn, ook die sterkte te ontrui
men, wanneer hij maar volhield?
De indruk, door den val van den Kraton op den vijand gemaakt,
is door Generaal Van Swieten overschat, en daardoor verviel een
der grondslagen van het later door hem gevolgde stelsel, dat overi
gens wel op deugdelijke gronden steunde en in allen gevalle ten
laatste toch had moeten worden gevolgdhet hing er alleen van af, om
het op het juiste tijdstip in practijk te brengen.
Voorzeker was het vraagstuk, dat moest opgelost worden, niet ge
makkelijk, moeilijker dan de Heer Borel het doet voorkomen, en ee-
ne ernstige overdenking overwaard. De vijand, dien we te bestrij
den hadden, toonde meer kracht te bezitten en over grootere hulp
middelen te beschikken dan onze vroegere tegenstanders in den ar-
Bladz. 267 van „De Waarheid."