451 de operatiën te vervolgen en den vijand zoo mogelijk te slaan. Hoe wel ook dit betoog door tal van cijfers wordt versterkt, heeft de Heer Niclou ons niet van die onmogelijkheid overtuigd. Dat er na hot nemen van den Kraton tijd noodig was om voor de verdere operatiën de noodige vivres en munitiën aan te voerendat de Kraton zelf in voldoende verdedigbaren staat moest worden gebracht, zijn zaken, die van zei ven sprekeu, en t kan niet ontkend worden, dat zij, die er den opperbevelhebber een verwijt van maken, dat hij niet onmiddelijk de operatiën voortzettete weinig rekening houden mot de omstandighedenmaar van de andere zijde worden die omstan digheden en moeilijkheden veel te hoog geschat. De cijfers in het begin van het XVe hoofdstuk in het werk van den Heer Niclou leeren niet veel en zijn alleen in staat om den oningewijde te doen denken, dat Kolonel Pel 2000 man meer ter zijner beschikking had voor de werkelijke operatiën, omdat er niet bij gezegd wordt, dat destijds reeds een groot gedeelte van de beschikbare macht werd geneutraliseerd in de bentings, opgericht om den Kraton te beschermen en de communicatie met de zee te verzekeren, d uist omdat de aan wezige troepen zeiven ter nauwernood voldoende waren om eene zuiver passieve houding aan te nemen tegen den vijand, die ons van alle zijden insloot, drong Pel steeds op toezending van meer troepen aan om daarmede in staat te zijn, zich eenige lucht te verschaffen en de verdediging actief te maken. Hoewel noode, zag men zich te Batavia verplicht, aan zijne aanvragen te voldoen (terwijl later de Generaal 14 iggers van KercJiem alles kreeg wat hij vroeg) omdat men, ondanks zich zei ven, moest erkennen, dat de zuiver 'passieve verdediging tegen een vijand, die niet geslagen was, op den duur onhoudbaar bleek. Geen krijgskundige kan, dunkt ons, innerlijk er van overtuigd zijn, dat eene ■passieve verdediging de beste wijze van oorlogvoeren is, al tracht Genei aal Van Swieten dat aan te toonen. Terwijl het aan Pel gioote moeite kostte, de noodzakelijkste versterkingen van troepen te erlangen, had de Generaal Van Swieten maar aan te vragen, wat hij noodig had, en men zou zich gehaast hebben, aan zijn verlangen te vol doen, wat het ook gekost hadmaar de groote quaestie was, dat hij het niet noodig achtte. Btadz. 276 en 295 ran „De Waarheid."

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1881 | | pagina 458