458
't zij langs de rivier met de zee, en was die stelling zóódanig geweest,
dat men haar met. weinig troepen had kunnen verdedigen, en had men
eene sterke mobiele macht beschikbaar gehad om den vijand op eer
biedigen afstand in ontzag te houden, dan is het niet onmogelijk, dat
hij op den langen duur den strijd moede zou zijn geworden, hoewel
de zekerheid daarvan ten eenenmale ontbreekt en het ook niet uit te
maken is, hoe lang dat wel zou geduurd hebben.
Maar wij hebben het reeds gezegdde Kraton was destijds geene
verdedigbare sterkte, zij was het niet in 1'877, zij is het tot op den
huidigen oogenblik nog niet. Waarom alleen de noorder- en westerfacen
onder profiel werden gebracht en men de zuider- en oosterfacen liet, zoo,
als zij warenwaarom do eerste werden bewapend, de andere niet, is
ons volkomen onbegrijpelijk. Dat de Heer Niclou tracht te verdedigen,
dat men het dichte struikgewas buiten de zuider- en oosterfacen liet
bestaan, moeten we waarschijnlijk daaraan toeschrijven, dat hij zich
van dat struikgewas geene juiste voorstelling maakt; de dichte bam-
boe-doeriaanplant, die op de noorder- en westerfacen de nadering-
van onze troepen hadden bemoeilijkt, werden daar lang niet in die
mate aangetroffen, maar bepaalde zich tot een enkelen struik hier en
daar. Voor het overige was het geboomte kreupelhout, alang-alang
en moerasgras, uitstekend geschikt om den daar op de meeste plaatsen
zeer lagen wal volkomen zonder gevaar te naderen tot aan den teen
van het buitentalud. Daar eenmaal aangekomen, was nog in 1877
een klein aanloopje voldoende om den wal te passeeren en binnen
den Kraton te zijn. Dit werd later zóó zeer ingezien, dat boven op
den wal aan de oosterface eene palissadeering gesteld en de zuiderface,
die tot aanvulling van de aangrenzende lagere gedeelten van den Kraton
was geslecht, door eene palissadeering vervangen werd, terwijl men
toen bovendien door het volkomen uitroeien van het buiten die facen
gelegen struikgewas, in het laatst van 1877 en het begin van 1878
zulk een ruim uitzicht verkregen had, dat de nadering van vijanden
zelfs des nachts niet meer ongemerkt kon geschieden.
Tijdens het vertrek van Generaal Van Swieten was dit echter
geheel anders; toen kon de vijand ongemerkt den wal naderen. Dat
Bladz. 197,