4G7
reinen te passeeren, terwijl onze troepen grootendeels afkomstig zijn
uit Europa of van Javawaar allerwege meer of min gebaande we
gen liet verkeer vergemakkelijken, en zij, eenmaal soldaat geworden,
niet worden geoefend, ten minste niet voldoende in liet marcheeren
over allerlei terreinen.
Ook de kennis van bet terrein zelf is bij den vijand uit den aard
der zaak meer dan bij ons, maar kan het toch tactisch ten minste
niet in die mate zijn, als men het wel eens wil doen voorkomen om
eigene tekortkomsten te bedekken. Of zou men denken, dat de
strijders van PidirSamalangan en andere staatjes, die toch ook een
groot aandeel aan den AtjeJischen oorlog hebben genomen, zoo vol
komen bekend waren met het terrein rondom den Kraton en in de
vallei van Groot-Atjelidat ze elk voetpad, elke opening in de kam-
pongpagars kenden t Is zeer te betwijfelen. Zou men kunnen
aannemen, dat de onderbevelhebbers bij den vijand in het bezit wa
ren van kaarten om daarmede den weg te vinden? Ook dat is niet
denkbaar. Ook bij den vijand kan men geene andere dan eene zeer
algemeene kennis van het terrein onderstellen, die ook wij nage
noeg altijd hebben bezeten, maar waarvan wij gewoonlijk een min
der goed gebruik hebben gemaakt dan hij, dank zij onze ongeoefend
heid in het manoeuvreeren anders dan op groote vlakten, waar men
de geheele slaglinie kan overzien en waar geene natte sawahs of
struikgewassen den opmarsch belemmeren.
Nogmaals voelden wij ons gedrongen, op de gebrekkige oefening
onzer troepen te wijzen, omdat daarin naar onze meening de hoofd
oorzaak moet worden gezocht van het mislukken of slechts half ge
lukken van zoo menige onderneming in den Atjehschen oorlog. De
troep kan niet manoeuvreerenhij kan hoogstens exerceeren, omdat
hij t eerste niet leert, omdat men meent, dat het van zelf gaat of om
dat men tegen inspannende oefening opziet. Want het is niet gemak
kelijk om op geaccidenteerd terrein, ook al heeft men geen vijand
vóór zich, eene behoorlijke omtrekking te makenhet kost studie
en nadenken, en de terreinhindernissen, die men ontmoet, zijn lastig
en onaangenaam te passeeren. En toch zijn omtrekkingen, tegen den
Inlandschm vijand vooral, zoo onmisbaar om hem te kunnen aangrijpen
en slaan. Om echter bij eene omtrekking van een goeden uitslag ver-