473 - einde zijn stelsel 'va. uitvoering te brengen. Hij deed dit niet, al heeft hij ook later aan den Minister van Koloniën gezegddat hij zich voor zijn stelsel verantwoordelijk stelde, inits men dit consequent toepaste, en men liet Pel maar begaan; de gewone tactiek, waar het eene zaak geldt, die bedorven is, en waarvan men liever de ver antwoordelijkheid niet draagt. Wij herhalen, dat de toestand, waarin Pel achterbleef, veel minder gunstig was dan die door Generaal Van Swieten en zijne verdedigers, waaronder ook de Heer Niclou, wordt voorgesteld. Het doet er o. i. al zéér weinig toe, wat de Generaal Van Swieten nu juist bij zijn vertrek heeft gezegd of heeft willen zeggen. Het is een feit dat zijn gezegdehoe het dan ook geweest zijop het gehoor een indruk maakte, die geheel verschilde met de n indruk, dien dat gehoor van den werkelijken toestand had en die zich uitte in het denkbeeld, dat men overtuigd wasdat de oorlog eerst na zijn vertrek zou beginnen. Men kan nu wel in vele gevallen meer waarde hechten aan het gevoelen van een bekwaam man dan aan het gevoelen der groote menigte, maar in een expeditionair leger, dat reeds geruiinen tijd te velde is, zijn toch ook wel mannen, wier meening boven het gevoe len der menigte staat en die wel opweegt tegen dat van een enkel persoon, hij moge zoo bekwaam zijn als hij wil. Het is opmerkelijk, hoezeer in den Atjehschen oorlog de publieke opinie steeds goed voorspeld heeft, wat de naaste toekomst zou baren, en hoe zelden die toekomst door hen, die beter ingelicht konden en moesten zijn, is voorzien. Met de dagbladen en een overzicht der ge beurtenissen in de hand, zou het niet moeilijk vallen, dat aan te toonen. De kanker, die aan onze Regeering knaagt en waarmede hare dienaren tot op de laagste sporten behebt zijn, is de zucht om de za ken schooner voor te stellen dan ze werkelijk zijn; daaraan kunnen slechts onkelen, en dan nog dikwijls ten koste van hen zeiven, zich onttrekken; die kanker heeft ook zijn demoraliseerenden invloed op den Atjeli- sclien oorlog uitgeoefend. Nog altijd schijnt die kwaal ongeneeslijk even als de bekende ziekte, wier naam als beeld dient. Bladz. 216.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1881 | | pagina 480