475
toeval ons voert op den weg, dien we bewandelen. Wij weten niet
of de Atjehsche oorlog de toetssteen is om te zien of ons volk nog
in staat is, de roeping te vervullen, die het in Indië hoeft. Wij we
ten niet of de woorden, door Multatuli gesproken, eene profetie zijn:
dat de Atjehsche oorlog het begin van het einde is. Maar wij wen-
schen en hopen, dat die oorlog de krachtige mannen in ons volk
moge bezielen om de hand aan den ploeg te slaan en te breken
met de alom heerschende lauwheid en halfheid, waarvan vrees, on
waarheid en oneerlijkheid de kinderen zijn.
Nog zijn de elementen aanwezig, die ons volk eertijds zoo krach
tig maakten; maar ze moeten bezield en tot een harmonisch geheel
vereenigd worden. Wij moeten uit die elementen (en zoo spoedig
mogelijk) onze voorgangers kiezen. Dan kan de toekomst met blijmoe
digheid worden te gemoet gezien; want al mocht ook te eeniger tijd
door den stroom dei' wereldgebeurtenissen dat volk worden mede-
gesleept, dan zal het ten minste eervol in den strijd gevallen en niet
vernietigd zijn door eigen schuld.
Indien al de ellende, door den Atjehsclien oorlog over Indië en
het Vaderland gebracht, daardoor wordt opgewogen, dan zal die strijd
ten minste niet te vergeefs gestreden; dan zal het daar vergoten
bloed niet nutteloos geplengd zijn
Maar zal de Atjehsche oorlog die gevolgen hebben, dan moet do
sluier geheel worden opgeheven, ook al zouden nog meer gevestigde
rcputatiën daardoor vernietigd wordendan moet zonder aanzien des
pei'80ons de naakte waarheid aan het licht worden gebracht, opdat
het nageslacht zich kunne spiegelen aan hen, die vóórgingen, en de
klippen kunne ontzeilen, waarop zij te gronde gingen
Daarom roepen wij, met al den ernst die in ons is, onze tijdge-
nooten en onze jongere wapenbroeders de woorden toe, aan het hoofd
van ons opstel geplaatst: „Letten wij op de teekenen des tijdswij
hebben haast, ons tot krijgsoversten te vormen"
Moge die opwekking niet ijdel zijn. Observator.