492 nooit het vervallen van alle sociale wetten ten gevolge heeft. Verscheidene Frcinsche wetten en decreten werden na 1818 en worden ook nu nog toegepastzoodat de 1Frcinsche oorsprong geene reden kan zijn om het decreet van 1811 eventueel niet toe te kunnen passen. Wel is waar staat in onze Grondwet van 1814 niets van het al of niet handhaven der toen bestaande wetten van Franschen of vreemden oorsprong; maar in het door Falcknamens den Prins van Oranje en het Algemeen bestuur, geteekend Besluit van 1 December 1813 Nederlandsch Staatsblad N° 8) wordt uitdrukkelijk gezegd, dat de bestaande wetten zullen in stand blijven, terwijl de Souvereine Vorst bij zijne troonsbeklimming de door het Algemeen bestuur genomen maatregelen bij Besluit van 6 December d. a. v. Nederlandsch Staatsblad N° 4) goedgekeurde. In de grondwetten van 1815 tot 1848 heeft men dat beginsel uitdrukkelijk aangenomen en ook steeds daarnaar gehandeld. Zeker weten wij, dat de wet van 1791 en het decreet van 1811 in 1830 nog kracht van wet hadden in Nederland. Hoe is het nu later daarmede gegaan? Toen in 1840 eene Staatscommissie werd benoemd om te onderzoeken welke Fransche wetsbepalingen konden blijven bestaan of moesten vervallen, verklaarde die commissie in haar rapport, dat het decreet van 1811, voor zoo veel het betrek king heeft op den staat van oorlog en beleg, van kracht bleef. Bij de grondwetsherziening van 1848 werd over dit onderwerp dooi de Tweede Kamer geen woord gerept. Eerst de dubbele Kamer ves tigde daarop hare aandacht, en in het Verslag der Commissie \un rapporteurs dier Kamer leest men „Sommige leden meenden, dat, daar de Grondwet over dit gewigtig punt het stilzwijgen bewaart, het uitvoerend gezag in geen geval bevoegd kon worden geachtom tot het in staat van beleg stellen van eene be paalde plaats of van een bepaald gebied over te gaan. Het gold hier toch een maatregeldie niets minder dan eene schorsing van vele grond wettige waarborgen medebragt en welks werking ligt gedurende eon aanmerkelijk tijdsverloop kon worden gehandhaafd." „Andere leden waren daarentegen van gevoelen, dat, daar de veilig heid van den Staat het nemen van dezen uitzonderingsmaatregel kon vorderen, de gelegenheid daartoe niet geheel behoorde te worden afge sneden. Ook zij echter oordeelden het onraadzaam, dat de Regering

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1881 | | pagina 499