49fi
toestanden regelt, is het ook niet in strijd met later gemaakte Grondwet
ten. Yolgens het Fransche recht was het hoofd van den Staat bevoegd
den staat van oorlog en beleg af te kondigen. Nu die bevoegdheid
tegenwoordig in Nederland bij den. Koning berust, is het decreet
ook in dat opzicht niet afgeschaft. Artikel 110 der Grondwet van
1S14 luidt: „Het beleid der criminele justitie wordt, bij uitsluiting
van alle andere tot nu toe bestaan hebbende geregten, aan de
hoven provinciaal of daartoe zooveel noodig op te rigten regtbanken
toevertrouwd". Dit artikel spreekt alleen over het invoeren en er
kennen van rechtbanken, maar het decreet van 1811 regelt slechts
de competentie van wettig bestaande en zelfs later (bij het wetboek
over de rechtspleging) nader geregelde rechtbanken. Ook in dit
opzicht kan niet worden gezegd, dat het decreet (uitdrukkelijk) af
geschaft is.
Sommige beginselen onzer Grondwet kunnen echter in botsing
komen met het beginsel van het Decreet van 1811. Men denke
aan de artikelen 8 en 140 der Grondwet b. v. Moet echter daaruit
afschaffing van het decreet volgen? Het decreet regelt een bijzon
deren toestand, die bij de Grondwet niet is geregeld; men mag dus
zeggen, bij eeue latere wet te regelen. Wordt deze wet gemaakt,
dan moet zij overeenkomstig het beginsel of de beginselen der Grondwet
zijn; van de eerste is dit natuurlijk niet te verwachten. Er is meer. De
gewone wetten zijn gemaakt voor de burgers van den Staat, de Grondwet
is gemaakt voor de wetgevers van den Staat. Zelfs al ware het beginsel
der Grondwet in strijd met dat van het Decreetdan zoude daaruit
nog niet volgen, dat het Decreet van 1811 afgeschaft is.
Noch volgens de geschiedenis van ons staatsrecht, noch volgens
eenige wettelijke bepaling kan derhalve worden aangetoond, dat
de bepalingen op den staat van oorlog en beleg volgens het Decreet
van 1811 afgeschaft zijn. Niemand ontkent echter, dat die bepalingen
onsamenhangend, verspreid en onvolledig zijn. Bovendien
Wij ontieenen deze argumenten aan de noten der Redactie van den Militairen
Spectator bij het in den jaargang 1869 daarvan voorkomende opstel: „Staat van beleg
en staat van oorlog", haar in de pen gegeven door een, blijkbaar kundigrechtsgeleerde.