502
op de Onteigeningswet zeide de Regeering„Onder vestingbouw
verstaat de regering niet de zoogenaamde veldwerken, die dik
wijls in oorlogstijd of bij dringend gevaar met den meesten spoed
moeten worden daargesteld. Bij zoo dringenden spoed valt niet aan
voorafgaande schadevergoeding te denkendie werken vallen in de
laatste alinea van art. 147 der Grondwet en zijn onder liet woord
oorlof/ begrepen." Schadeloosstelling is niet noodig, wanneer oor
log dadelijke inbezitneming vordert. Wat men onder oorlog of oor
logsgevaar heeft te verstaan, moet de Regeering en niet de Justitie
uitmaken. Zoodra derhalve de Regeering gezegd (uitdrukkelijk
verklaard) heeft, dat er oorlogsgevaar is of vestingen of forten
moeten worden gesteld in staat van belegkan de bevoegde militaire
macht overgaan tot onteigening zonder voorafgaande schadevergoeding.
Processen zijn dus niet te vreezenvermeenen wij.
De noodzakelijkheid van inbezitneming zonder onteigening, waarbij
dus het goed van den particulier benadeeld wordt, zal zich in tijden van
oorlogsgevaar of oorlog zeer dikwijls voordoen. Heeft de militaire auj
toriteit recht daartoe en kan er in zoodanig geval later sprake zijn vau
schadevergoeding F Op dit punt bestaan geene wetten, daar in dit geval
niets onteigend wordt en de onteigeningswet dus niet van toepassing is.
Dat recht nu is besproken bij de behandeling der Nederlandsche „Wet
op de verboden kringen," en toen is dat recht door niemand betwist,
Maar er is meer. Als wet mag gelden, dat de grond van elk land be
zwaard is met den last der defensie van dat land. Niemand zal aan
de eigenaren van dien grond eerst vergunning vragen om daarop b.
v. een gevecht of slag tegen den vijand van den Staat te leveren!
Niet bij de Wet, maar bij Koninklijk besluit wordt zelfs de plaats
voor eene vesting of een fort aangewezen, omdat bij onteigening
daarvoor geene wet vereischt wordt, die het werk van algemeen nut
verklaart.
Voor de schadevergoeding in het laatste geval (d. i. wanneer in
oorlogstijd de eigendommen der ingezetenen benadeeld worden) bestaan
geene wettenmaar dit heeft niets te maken met het recht van in-
Zie art. 62 der Nederlandsche Onteigeningswet en Bijblad der Nederlandsche
Staatscourant1850 1851, bladz. 288.
Zie art. 8 en 4 van de Wet op de verboden kringen.