529
gevangenis zal moeten worden opgelegd, en dat, zoo liet duel heeft plaats gehad on
der de verzwarende omstandigheid van ons artikel, zoo slechts geen zwaai' ligchamc-
lijk letsel is toegebracht, de straf zal kunnen afdalen tot vijftig centen.
Soortgelijke vragen als hierboven ontwikkeld zullen zich bij het laatste lid van
art. 15S ook weer voordoen. Bovendien, is een getuige medepligtig? Mag men dan
zijne medepligtigheid aannemen in het zware geval van liet laatste lid? Of moet
men daar niet de regelen van het gemeene rcgt toepassen, en dus toepassende de
bepalingen omtrent mishandeling, enz., bedenken dat onder het misdrijf van mishan
deling ook is begrepen de medepligtigheid aan mishandeling, voor het geval mede
pligtigheid in casuis aan te nemen.
De Regering zal zeer zeker ook de bedoeling gehad hebben 0111 tegen den getuige
van het laatste lid zwaardere straffen te bedreigen dan tegen getuige van N° 1 en 2.
Aangenomen nu dat een getuige als complice kan worden beschouwddan zal in
het ernstigste geval, zoo de verwonding slechts geen zwaar letsel heeft veroorzaakt,
de straf zijn die van zestien, maanden (2/8 van 2 jaar) of geldboeteterwijl, zoo geen
ligchamelijk letsel is toegebragt, de straf zal zijn die van drie jaar blijkens F 2 van
ons artikel. In geval van 1, waar de bijkomende omstandigheden veel minder
zwaar zijn. wordt ook reeds 2 jaren bedreigd. Deze onevenredigheden in het bedrei
gen der straffen zullen toch wel niet in de bedoeling hebben gelegen.
De heer ModdermanMinister van Justitie. Ik ontken niet de mogelijkheid dat
vroeger of later de beteekenis, hetzij van art. 155, hetzij van eenig ander artikel,
in utramque partem en op goede gronden zal worden bepleit. Ik zou het zelfs zeer
jammer vinden als na de invoering van dit Wetboek geene enkele regtsquaestie meer
overbleef.
De moeijelijkheid intusschen waarop de geachte afgevaardigde wijst, bestaat, naar ik
mij vlei, niet. Deze Titel geeft geene definitie van tweegevecht en zegt ook niet aan
welke voorwaarden een gevocht moet voldoen om een tweegevecht te kunnen heeten.
Dat heeft men willen overlaten aan de beslissing van den regter. Maar daarentegen
heeft men liet duel waarbij zekere voorwaarden niet vervuld zijn 'cluellum irregulare)
onttrokken aan de zachtere strafbedreiging van art. 154. De wet zegt niet, dat zoo
iets onvoorwaardelijk ophoudt een duel te zijn; neen, als het irregulier duel zonder
letsel afloopt, valt het onder art. 154, l^t® lid. Maar als er letsel is, dan worden op
dergelijk duel de zachtere bepalingen van het vorig artikel niet toegepast. Indien de
voorwaarden niet vooraf zijn geregeld, of indien het tweegevecht niet heeft plaats ge
had in tegenwoordigheid van wederzijdsche getuigen, enz., en er is tevens letsel of dood
veroorzaakt, dan keert men geheel tot het jus communetot de regelen van moord,
doodslag of mishandeling terug.
Nu vreest de geachte afgevaardigde daaruit denzelfden strijd als op dit oogenblik
bestaat, of op het tweegevecht de bepalingen omtrent moord of doodslag toepasselijk
zijn. Maar die strijd wordt immers juist door dezen Titel in 't algemeen in ontken-
neuden, voor het irregulier duel met bloedige gevolgen door dit artikel in bevestigen
den zin opgelost? Die strijd kan in de toekomst dus niet meer bestaan. Kan men-
duidelijker spreken, dan „worden de bepalingen omtrent moord, doodslag of mishan
deling toegepast."?
Ja, zegt de geachte spreker, maar men weet niet, of er al dan niet voorbedachte
34