546
Nadat een door den Heer Keuchenius voorgesteld en door de Heeren
De Casembroot en Rutgers van Rozenburg zoo juist geapprecieerd amen
dement om de post van ƒ6.000.000 voor expedition en troepen te velde te
brengen op f 12.000.000, verworpen was, werd de Indische legerbegroo-
ting voor 1881 bij de Tweede en later ook bij de Eeste kamer goedgekeurd.
De ondervinding leert dat vele Nederlanders naar het buitenland gaan om daar hun
ne geneeskundige kennis te vermeerderen en dat zeer vele patiënten naar het buiten
land vertrekken om daar genezing te zoeken. Het schijnt mij dus nog al gewaagd
te beweren dat men elders zoo veel oppervlakkiger met de opleiding en zoo veel ge
makkelijker met de examens is dan hier."
„Maar, zoo als ik zeide, het feit dat op dit oogenblik aan de uitzending van vreem
de artsen een einde is gekomen, lost het bezwaar op."
„Wat het tweede punt betreft, de verbetering van dien toestand, ik heb het nog in
1875 tot een voorregt gerekend te kunnen medewerken tot verbetering van den toe
stand der geneeskundige dienst. Gedurende mijn bestuur kwam de maatregel tot
stand, waarover de geachte spreker met eenigen lof gewaagde. Ik herinner mij le
vendig, dat juist de moeijelijkheid, die de geachte spreker opgaf, van ongelijke be
zoldiging bij gelijkheid van rang, moest worden overwonnen. Om daaraan te gemoet
te komen is het middel te baat genomen van het geven eener toelage aan de officie
ren van gezondheid."
„Ik wil niet ontkennen, dat onder de te Amsterdam in opleiding genomen jongelie
den sommigen zijn geweest, die later zich aan hunne bestemming onttrokken hebben,
maar dat zijn lieden die men hier niet als voorbeelden mag aanhalen. Welk regt-
schaxmn jongmensch zal dergelijke handeling plegen Wie zal een contract sluiten
met een bepaald doel, terwijl men reeds het voornemen heeft daaraan ontrouw te
worden"?
„Niet alleen dat zich sommigen later aan de zaak onttrekken, maar er zijn niet
weinig voorbeelden van jongelieden die gedurende den tijd hunner opleiding, hetzij
wegens slecht gedrag, hetzij wegens onvoldoende studiën moesten worden weggezonden,
die dan verklaren niet in staat te zijn de opleidingskosten terug te betalen."
„Met zulke moeijelijklieden heeft men te worstelen, maar heeft de gansclie geneeskun
dige dienst in Nederland niet met bezwaren te kampen? De zaak is dat er gebrek
heer8cht aan geneeskundigen zoowel bij het leger als bij de vloot en bij de burger
lijke dienst. Slechts met groote moeite kan behoorlijk in de behoefte worden voor
zien. Het is nog zeer de vraag of eene verbetering van positie zooveel meer jonge
lieden zoude lokken op dit oogenblik is het aantal dergenen die te Amsterdam en
aan eene Universiteit zich bekwamen tot het verwerven van den rang van officier
van gezondheid van dien aard, dat gegronde verwachting bestaat dat de toekomst van
het leger, wat de geneeskundige verpleging betreft, beter verzekerd zal zijn dan thans."