DE ARTILLERIE YAN HET NEDERLANDSCH-
INDISCHE VELDLEGER.
Het vraagstuk: „Hoe Java te verdedigen tegen een Europeeschen
vijand," treedt in de laatste jaren weder meer op den voorgrond en
schijnt thans bij het Legerbestuur een punt van ernstige studie te
zijn, zoodat verwacht kan worden, dat de ter zake onlangs uitgebrachte
en nog uit te brengen rapporten niet zullen worden ter zijde gelegd,
maar dienen als fondamenten voor het vast te stellen plan van
verdediging.
Daar, waar van zulk een verdedigingsplan sprake is, blijft zeer
natuurlijk de meening van een gering getal pessimisten, dat wij
Java nimmermeer tegen een Europeeschen vijand te verdedigen
zullen hebben, buiten beschouwing. Zij toch, zich baseerende op
hetgeen in den laatsten tijd op politiek terrein heeft plaats gehad,
beweren, dat zoo Nederland in een buitenlandschen oorlog gewikkeld
wordt en de oorlogskansen voor ons vaderland niet gunstig moch
ten zijn, wij dan misschien bij den in Europa te sluiten vrede
van onze koloniën, ten behoeve van de eene of andere mogendheid,
afstand zullen moeten doen, door blokkade, van allen toevoer, zoo
van personeele als materieele hulp zullen worden verstoken, om daar
na genoodzaakt te zijn, faute de combattants, ons in het onvermijde
lijke te schikken. Zij beweren verder, dat, mochten zij door het
landen van een vijandelijk legercorps, overtuigd worden van hunne
dwaling, onze troepenmacht op Javazoo zij goed geoefendgoed
aangevoerd en goed uitgerust is, in staat zal zijn, in bergach
tig terreinzelfs aan een overmachtigeu vijand het hoofd te bieden,
maar dat, aangezien het niet aangaat om overal, waar met goed succes
landingen kannen plaats hebben, versterkingen of batterijen aan te
leggen, en al ware dit. wel het geval, de troepen, benoodigd voor het
bezetten van al die versterkingen, zouden ontbreken, het beletten van
landingen eene onmogelijkheid zal zijn, al ware eene spoorbaan aan-
35
o O