DE STAAT VAN OORLOG ER BELEG IN INDIË.
{Vervolg. Zie erft. No. 5).
III
loeh zijn cle door ons in het vorige gedeelte van ons opstel be
sproken punten betwistbaar. We zullen dit ophelderen door het
oordeel aan te halen van eenige mannen, die recht van spreken
hebben.
Bij de beraadslaging over hoofdstak YIII der Staatsbegrooting
voor het dienstjaar 1876 moest ook de Instructie voor vesting- en
fortcommandanten in Nederland het misgelden. Yan hare uitvaar-
diging had Majoor Be Boo van Alderwerelt in de Tweede Kamer
gezegd, dat daarmede verder was gegaan dan een constitutioneel
Minister van Oorlog behoort te doen ,,-of met een goed beleid van
zaken vereenigbaar schijnt." Aan haar wijdde hij de ondervolgende
beschouwingen
„Ik kom nu tot de Instructie, uitgevaardigd bij Koninklijk besluit
van 20 November 1875 Daarbij worden geregeld de verpligtingen
van de vestingkommandanten in vestingen, die in staat van oorlog of in
staat van beleg verkeeren."
„Dit onderwerp, de staat van oorlog en beleg, wordt tot hiertoe be-
heerscht door de oude Fransche wet van 1791 en het Keizerlijk decreet
van 24 December 1811".
„Ik neem de regtsgeldigheid van de wet en van het decreet aan. Ik
ontzeg derhalve aan de Regering niet de bevoegdheid om de daarin voor
komende bepalingen op nieuw in werking te brengen, altijd voor zoo
verre zij niet in strijd ziju met de Grondwet of niet bij latere wetten
opzettelijk zijn afgeschaft. Of het aanbeveling verdient, om dergelijke
verouderde, van voor zestig en zeventig jaren dagteekenende wetten en
De beraadslaging in de Tweede Kamer werd gehouden op 16 December d. a. V.
Zie „Handelingen der Statcn-Generaal", 1875 1876, pag, 773 en volg.