581 maar ook zonder dat kan liet toch niet aangaan om, wanneer bijzondere wetten, zoo als de gemeente- en de vreemdelingen-wet, niet spreken van oorlog en ook blijkbaar niet met bet oog daarop zijn uitgevaardigd, te beweren, dat die wetten, juist daarom, dien buitengewonen toestand moeten domineren". „Het regt van vereeniging en petitie zoude in eene belegerde vesting niet bet minst mogen worden belemmerd. Zelfs te midden van den strijd bij eene ingesloten vesting wordt de begrafeniswet als verbindend ingeroepen." „Medegaande met zoodanige redeneringen zou men voorzeker aan geene landsverdediging kunnen denken, ten zij dan ook de toepassing van art. 13 der vreemdelingen-wet voldoende ware om de vijandelijke legers het veld te doen ruimen." „Ik kan er niet mede instemmen (opmerkingen omtrent de nota-conclusie) dat voor deze instructie de beteekenis van „staat van oorlog en beleg" nog nieuwe wettelijke bepalingen zoude vorderenbet decreet van 24 December 1811 geeft voldoenden grondslag om de redactie er naar te kunnen inrigten, even als dit bij de wet der verboden kringen art. 29 en bij de onteigeningswet art. 73 ook is begrepen." „Men behoeft waarlijk bij ons de vrees niet te koesteren, dat verorde ningen voor militaire belangen in oorlogstijd gegeven, door spitsvondige uitlegging van algemecne bevoegdheden, tot militair despotisme in zaken van vrede zullen misbruikt worden; dan zoude eerst een geheel andere binnenlandsche toestand moeten ontstaan, waarbij eene partij-overheer- sching zóó willekeurig optrad dat zij ook die spitsvondigheden voor bet misbruiken van gezag zeer goed kou ontberen." „In de landen waar de burgerlijke vrijheid volkomen gevestigd is, kan veeleer de verpligte letterlijke opvatting der wetsbepalingen tot de vrij heid noodeloos knellende beperkingen aanleiding geven, omdat de engere kring, om de uitvoerende magt getrokken, deze weer verhindert ze bij de toepassing in speciale gevallen te mitigeren; daarom is in die landen het maken van goede wetten voor de eventuele eisclien van den oorlog zoo veel bezwaarlijker dan daar, waar bij de redactie der wetten een meer discretionair gezag aan de uitvoerende magt wordt toegestaan en door den volksgeest gehuldigd." Yoor Incliii raadplege men de bepalingen op het recht van verblijf voor Euro peanen, art. 105 en de art. 45 48 R. R., zoomede de Staatsbladen van 1872 en 1878, No's 38, 39 en 167 en de „Bijbladen" No's 1069, 2673, 2690.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1881 | | pagina 588