liet Nederlandsche leger in practijk is gebracht, deels in periodieke
rcingsverhooging en deels in bevordering bij keuze Zeker niet. Daarin
zien wij voor een klein leger, en een leger als het Indischedat in
zoo vele kleine onderdeelen is opgelost, geen heil. Het zou, als stelsel
van lotsverbetering ingevoerd wordendetot minder gewenschte ver
houdingen aanleiding geven. Zoo zouden verhoudingen geboren
kunnen worden, die men aan boord van oorlogschepen wel eens
aangetroffen heeft en op onze posten zouden worden teruggevonden,
waar dan officieren van Gezondheid der le klasse onder Luitenants der
Infanterie kunnen komen te staan. En de officier van Gezondheid,
wij hebben het reeds gezegd, houdt niet op militair te zijn! Dat
hij met den rang van l3teu Luitenant begintachten wij billijk, maar
dat hij in zijne promo tie-eischen nog meer moet afwijken van zijne
collega s bij andere wapens en diensten, achten we zeer verkeerd
te meer, daar het zwaartepunt der lotsverbetering geheel door het
finantieele beheerscht wordt.
Wij moeten dus die positieverbetering zoeken in tractements- en
pensioensver hooging. Zóódanig, dat het leger niet alleen artsen in
voldoend aantal krijgt, maar artsen ook behoudt. Het behoud van
hetgeen men heeft zeide de Staatscommissie van 1877 is in de
gegeven omstandigheden zeker niet van minder gewicht dan de aanvoer
van nieuwe krachten, die, hoe goed ook van aanleg en nature, slechts
trapsgewijze tot volle werking kunnen komen. Het verlies van hen,
die, door practijk en ervaring, hunne theoretische vorming hebben
voltooid, zet derhalve, binnen zekere grenzen, meer achteruit dan
vermindering der stof tot aanvullingzelfs wanneer aan de
eischen der formatie mocht zijn voldaan, en het personeel voorhanden
ware tot onverwijlde aanvulling van elke open gevallen plaats, dan
nog zoude, in vele gevallen, behoud der quantiteit gepaard gaan
met verlies aan qualiteit. Een geestig schrijver heeft dit onlangs
kort en bondig betoogd ten aanzien van het tegenwoodige bevorde
ringstelsel tot hoofdofficier bij het wapen der Infanterie.
De klimmende behoefte aan burgergeneesheeren maakt de vooruit
zichten in de burgerpractijk voor de militaire artsen aanlokkelijker
dan vroeger. Zij moge onzekere kansen medebrengen, maar wie met
ülusiën zijne carrière begint en wie begint niet idealist te zijn
TTT4