- 584
Dus luidde het antwoord vau dien Minister op de rede van den
Majoor De Roo van Aldenvereltdie zijne stem aan de begrooting
van Oorlog zoude geven, „wanneer slechts voldaan mogt worden aan
twee voorwaardenvooreerst aan deze, dat de Minister zich bereid
verklare de instructie voor de vesting- en fortcommandanten door
eene wet te vervangen en in de tweede plaats dat de Minister ons
de noodige zekerheid geve, dat wij niet behoeven te vreezen voor
eene herhaling van zoo willekeurige en met den geest onzer wetgeving
strijdige besluiten," als waarop hij de eer had te wijzen.
Daarna sprak de Minister van Justitie:
„De geachte afgevaardigde uit Leeuwarden heeft eene opmerking
gemaakt, die ook eenigermate het Departement van Justitie geldt. Te
meer word ik genoopt daaromtrent een woord in 't midden te brengen,
omdat mijn ambtgenoot voor Oorlog en zeer teregt zich ten deze beroe
pen heeft op het gevoelen van den Minister van Justitie, maar niet
minder omdat de geachte spreker zijne belangrijke rede eindigde met de
verklaring, dat hij zijne stem uitbrengen zou voor de hegrootïng van
Oorlog, mits de betrokken Minister de toezegging deed, dat de besproken
instructie voor fort- en vestingkommandanten zou worden ingetrokken en
dat de Minister zich verder bewegen zou binnen de grenzen zijner wet
telijke bevoegdheid."
„Wanneer ik nu meen te kunnen aantoonen, dat bij de vaststelling
van die instructie de Minister van Oorlog die grenzen niet heeft over
schreden, dan zal ten opzigte van den tweeden eisch de geachte spreker
reeds voldaan zijn en zal tevens het motief van den eerst gestelden eisch
en daarmede die eisch zelf vervallen".
„De geachte afgevaardigde zal niet van mij verwachten, dat ik thans
alle bepalingen van de decreten van 10 Julij 1791 en 24 December 1811,
alsmede al de bepalingen der nieuwe instructie voor de fort-kommandanten
aan een speciaal onderzoek onderwerpemaar het zij mij toch vergund
ééne enkele opmerking te maken. De geachte afgevaardigde heeft bij
het bespreken van sommige punten mijns inziens uit het oog verloren,
dat de zaak, die het hier geldt, niet wordt beheerscht door het gemeene
regt, maar door hetgeen men teregt noemt het krijgsregt. Dat krijgsregt
moet voorzeker worden geregeld bij de wet; dat die regeling niet behoort
te worden overgelaten aan de uitvoerende magt, ben ik met dien afge
vaardigde geheel eens. Maar de zaak is bij de wet geregeldzij berust
op dezelfde wettelijke basis die door den spreker is genoemd; de decre*