- 588 grond op den publiek- en privaatregtelijken toestand van Frankrijk in 1791 en 1811? Toen het denkbeeld opkwam om eene nieuwe instructie uit te vaardigen, had men zich moeten herinneren dat reeds in 1848, bij de Grondwetsherziening, door de toenmalige Kamer zeer sterk is aange drongen op nieuwe regeling bij de wet van den staat van oorlog en beleg. „De toenmalige Regering, ofschoon te regt verwijzende naar de Fransche wet van 1791 en het Keizerlijk decreet van 1811, ontkende toch niet de noodzakelijkheid om die verouderde verordeningen door eene wet te ver vangen. En beter bewijs van die noodzakelijkheid is niet te vinden, dan in de instructie zelve. In 10 wordt eene definitie gegeven van den staat van oorlog. Vergelijkt men die met art. o2 van het decreet van 1811, dan zal men zien, dat inderdaad de instructie op dat punt mildere bepalingen bevat dan het decreet. Onder anderen vindt men in de instructie niet de exorbitante bevoegdheid tot het stellen van eene vesting instaat van oorlog, „par un décret de l'Empereur, lorsque des circonstances obligent, de donner plus de force et d'action a la police militaire, sans qu'il soit nécessaire de mettre la place en état de siège" eene bepaling, geheel in Napoleontischen geest, bestemd, om eene vermeende of werkelijk bestaande slechte gezindheid der ingezetenen door het beperkende régime van den staat van oorlog te onderdrukken." „Zoo vindt men in 56 der instructie de bevoegdheid gegeven, om, „naar mate de nabijheid des'vijands zulks urgent doet zijn, aan verdachte personen, wier aanwezigheid de rust en de veiligheid van de plaats in de waagschaal stelt, het verblijf in de vesting te ontzeggen"; en verder de bevoegdheid, „om bij gevaar van spoedige en langdurige insluiting, de overtollige en nuttelooze personen, wier onderhoud niet behoorlijk verzekerd is, uit de vesting te verwijderen." Deze tweeledige bevoegdheid nu wordt in de instructie verleend alleen voor den staat van beleg, terwijl in art. 95 van het decreet diezelfde bevoegdheid gegeven wordt ook reeds voor den staat van oorlog, vsans attendre Vétat de siège." Ook hier dus is do instructie milder dan het decreet. „Wat baten echter die mildere bepalingen zoolang daarnevens de strengere, hardere bepalingen van het decreet bestaan blijven? Zoolang de bevoegdheid blijft bestaan, om die strengere, hardere bepalingen toe te passen, is er immers geen waarborg, dat niet deze, maar alleen oe voorschriften der instructie zullen worden toegepast? Geen sterker bewijs is te leveren dat de Minister van Oorlog zelf gevoeld heeft, hoe het decreet op die punten te ver gaat. Maar lag het dan niet voor de hand, dat hij van de noodzakelijkheid, om de zaak op nieuw bij de wet te regelen, moest overtuigd zijn

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1881 | | pagina 595