601 „Maar over de bijzonderheden wil ik niet twisten. Het is mij niet te doen om do instructie, die ik slechts vlugtig heb ingezien, artikel voor artikel te kritiseren. Ik zou den Minister niet aanraden om in dit opzigt mot ons, juristen, in dispuut te treden. Maar aan de Regering wensch ik te vragen, of zij werkelijk do theorie van den Minister van Justitie volhoudt: het krijgsregt beheerscht het gemeen regt, zóó als dat krijgsregt vervat is in het decreet van 1811? Want dan bestaat het regt bij ons, ook buiten oorlogstijd, naar mate van de omstandigheden, ter beoordeeling van de Regering, en des noods van de wetgevende magt, om de ingezetenen van alle constitutionele waarborgen te berooven. Dit meen ik, even als de schrijver dien ik aangehaald heb voor België, dat in Nedei land niet kan. Ik houd vol dat het decreet van 1811 in dit opzigt is vervallen, en dat zoo nog de eene of de andere bepaling daarvan kan worden gered door eene letterlijke interpretatie van de additionele artikelen dei Gioud- wet. het dan volstrekt noodzakelijk is dat het decreet zoo spoedig mogelijk worde opgeruimd." Het antwoord van den Minister van Oorlog Enderlein luidde „Mijnheer de Voorzitter! Bij de onvermijdelijke afwezigheid van mijn ambtgenoot van Justitie, zal ik trachten het beginsel van militair belang van de belangen van militairen aard voor het ganscke volk dat in de instructie ligt, nader uiteen te zetten." „Ik zal daarbij alleen die juridische quaestiën bespreken, die ik niet ontgaan kan, terwijl ik voornamelijk bij de uiteenzetting van die quaes- tien, reken op de welwillendheid der Kamer." „De geachte afgevaardigde uit Amsterdam heeft eerst den vorm dei- instructie beschouwd en aangemerkt, dat in het hoofd niet vermeld stond dat de Minister van Justitie gehoord was, noch ook eenig gewag was gemaakt van de Fransche wet. Ik laat de volstrekte noodzakelijkheid van de vermelding van het hooren van den Minister van Justitie daai. Alleen verklaar ik, dat ik ook daaromtrent met mijn ambtgenoot in over leg getreden ben. Intusschen, het zenden van afschriften aan de on derscheidene aan het slot der instructie genoemde Ministers zou toch wel protest hebben uitgelokt wanneer de Minister van Oorlog geheel op zich zelf in deze zaak gehandeld had." „De vorm, waartegen de geachte spreker opkwam is juist gekozen om te kunnen weglaten hetgeen hij opgenomen wilde zien. Er is niet ge sproken van het decreet van 1811, omdat niet bedoeld was door de in structie uitvoering aan dat decreet te geven. Het gold eene allernood zakelijkste dringende regeling van de verouderde, ja men kan zeggen

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1881 | | pagina 608