604
geen misbruik zou maken van zijne bevoegdheid en opdat hij bij den
drang van omstandigheden om absoluut te handelendie gematigdheid
in acht neme, die noodig is in het belang der burgerij."
„Wat 10 betreft, handelende over den staat van vredeoorlog en beleg,
geloof ik dat reeds genoegzaam is gebleken dat daarin tot den vesting-
kommandant alleen dit wordt gezegd: „zoek niet naar wetten of besluiten
voor het stellen uwer vesting in staat van oorlog of beleg. Hoewel gij
in alles onder de bevelen staat van den bevelhebber in de militaire afdeelin°\
07
voor die bijzondere gevallen hebt gij volstrekt een Koninklijk bevel noodig."
De Regering zelve moet wetenin hoe ver de wetgevende magt daarin rfioet
worden gekend, ja of neen."
„De bepaling omtrent het begraven. Men boude in het oog dat er
geen kerkhof meer is en dat men moet waken dat niet te veel naar den
kant van den vijand worde begravenopdat de vijandelijke kogels de
graven niet openen. Bestaat er mogelijkheid om de lijken ver te ver
voeren, dan zal natuurlijk de kommandant zich daartegen niet verzetten."
„De bepalingen omtrent den burgerlijken stand had ik gesteld, maar
zij zijn nog gewijzigd ten gevolge van het overleg met mijne ambtgenooten.
Ik moet echter eene opmerking maken. Wanneer eene geboorte plaats
vindt en er is geen ambtenaar van den burgerlijken stand, dan moet die
geboorte toch geconstateerd worden. Daartoe verleent de militaire autoriteit
hare tusschenkomst. Het door hem opgemaakt en afgegeven stuk is
geene authentieke acte, maar later zal voor de regtbank moeten worden
onderzocht of de opgave van het stuk waarheid behelst, en nu zijn de
voorschriften gegeven opdat de redactie zoo goed mogelijk geschiede.
Mij dunkt dergelijke handeling verdient toch verre de voorkeur boven
geheele onthouding van de zijde der militaire autoriteit. Nu verkrijgt men
in elk geval eenig stuk, dat bij eene betere behandeling waarde zal
verkrijgen." (Wordt vervolgd.)