608 bij het vuren gedurende het eene oogenblik niet aanmerkelijk ver schillen met die op een volgend moment, zal de bovenbedoelde spreiding zeer gering zijn en zullen de banen der kogels als het ware een bundel vormen. Deze heeft den vorm van een gebogen kegel, waarvan de top gelegen is aan de tromp van het geweer, terwijl de verticale door sneden ellipsen zijn, met de groote as verticaal, waaruit volgt, dat de hoogte of diepte van het doel van meer gewicht is dan de breedte. Deze ellipsen worden grooter in evenredigheid met de vermeer- deiing van den afstand, waarop gevuurd wordt, omdat de spreiding grooter wordt en de afwijkingen toenemen, naarmate het doel meer verwijderd is. in het midden zullen de treffers dicht bij elkaar vallen en, zich van het midden verwijderende, ook meer verspreid zijn. Het middelpunt dezer in het centrum van elke doorsnede liggende treffers wordt het gemiddelde trefpunt en de vereeniging der gemid delde trefpunten de as van den kegel genoemd, welke laatste dus de gemiddelde kogelbaan voorstelt. Een schutter nu bijv. op 100 pas vurende op eene eenmansschijf, zal dat doel met elk schot treffen, indien de oppervlakte der door snede van den bundel op dien afstand niet grooter is dan de opper vlakte van het doel. Indien op 200 pas de oppervlakte van het doel de helft is van die der doorsnede zal slechts de helft der schoten treffen en krijgt men dus 50 °/0 treffers. Yan elke 2 schoten zal gevolgeljjk slechts één raakschot zijn. Wil men dus onmiddelijk uitwerking hebben van zijn schot, en dit is natuurlijk hoofdzaak in het werkelijk gevechtwaar het doel spoedig verdwijnt en zich gemakkelijk aan het gezicht ont trekt, dan moet men ter zelfder tijd met twee geweren op het zelfde doel doen richten en ze gelijktijdig doen afvuren. Op 300 pas bijv. 25 °/0 treffers verkrijgende of m. a. w. slechts met één van de vier schoten treffende, zou men ter zelfder tijd vier schutters moeten doen vuren om zeker te zijn van te zullen treffen. Op 600 pas krijgt men volgens genomen proeven 4,6 °/0 treffers op een man in staande, 3,7 op een in knielende en 1,7 op een in liggende houding; alzoo gemiddeld 3,3 °/0, zoodat men

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1881 | | pagina 615