615
3°. de hoogte van het mikpunt boven den beganen grond.
Hierbij wordt stilzwijgend aangenomen, dat schutter en doel op
het-zelfde horizontale vlak staan; is dat niet het geval, dan moet
ook met. dit verschil in hoogte rekening worden gehouden.
Eene andere toepassing van het vuren op groote afstanden op
onzichtbare doelen vindt men in het schieten van de hoogte naar
de laagte en omgekeerd.
Ue theorie van dit vuur berust op de grondslagen van het plon-
goerend en indirect vuur, maar verschilt daarvan in zoo verre, dat
bij het indirect vuur de kogel eerst doel treft bij het einde zijner
baan, terwijl bij het vuren van de hoogte naar de laagte en omge
keerd (men zou het hellend vuur kunnen noemen) de kogel over
een groot gedeelte zijner baan doel kan treffen, welken vorm het
terrein ook moge hebbenen hierin bestaat juist de grootste waarde
van dit vuur; immers hoe meer de baan bestrijkend is, dos te groo-
ter uitwerking hebben de schoten.
Bij de beschouwing van fig. 3 ontwaart mendat bij het vuren
van do hoogte naar de laagte de bestreken ruimte kleiner wordt,
naarmate het terrein meer en meer het horizontale nadert. Zij de
lijn A liI eene zachte helling, dan zal, indien CD en EF de hoog
te van een man voorstellen, DE de bestreken ruimte zijn van de
baan ACFmaar is bijv. de lijn AHBG de helling, waarvan het
gedeelte HG ongeveer horizontaal isdan wordt D'E' de bestreken
ruimte, die, zoo als de figuur aangeeft, veel kleiner is dan DE.
Hieruit volgt:
1°. dat bij het vuren van de hoogte naar een op horizontaal terrein
staand doel, de bestreken ruimte kleiner wordt, naar gelang de
schutter hooger staat;
2°. dat de schoten in den grond zullen dringen en weinig rico-
eheteeren
3°. dat in verband met punt 1 de afstanden uog juister moeten
geschat worden dan op vlak terreiu en dat kogels bijv. bestemd
voor eene tirailleurlinieniet zullen vallen in de linie der soutiens
of in de reserve.
Bij het vuren van beneden naar boven komt de afstand van den
schutter tot het punt, waar de kogel den grond raakt, niet overeen