643 Art. 7 der „Instructie voor de kommandanten der Militaire Afdeelingen op Java" [G. B. dd. 1 Juli 1839, N° 1] luidt o. m. „Op plaatsen, af gelegen van de standplaats van den kommandant van het groot militair kom- mando, zullen, indien de civiele autoriteit om militairen bijstand vraagt, de naastbijzijnde militaire autoriteiten dien bijstand niet mogen weigeren, mits gehandeld worde overeenkomstig het besluit van kommissarissen- generaal dd. 5 Januarij 1817, N° 11 besluit van den Gouverneur-Ge neraal dd. 12 Januarij 1817 N° 1.]" Art. 2 der „Instructie voor de militaire kommandanten buiten Java en Madura[G. B. dd. 11 Januari 1837, N° 8] tot wie, blijkens Staats blad N° 84 van 1881ook die van Atjeh en onderhooriglieden gerekend wordt te behooren, luidt: „Met betrekking tot hunne verhouding tot de civiele autoriteit, volgen de militaire kommandanten op liet bepaalde bij art. 51, 52 en 55 van het reglement op het beleid der regering van Nederland§ch-Indië, gepubliceerd op den 26 September 1836, enz." [sedert vervangen door de art. 43 en 68 van het bestaande Regeeringsreglement Bij Gouvernements-besluit dd. 2 Januari 1849N° 1 werd echter o. m. uitdrukkelijk bepaald, dat de burgerlijke autoriteiten „zullen afzien van aanvragen om militaire hulp, wanneer de militaire kommandanten schriftelijk zullen verklaren, de verlangde hulp niet te kunnen verleenen". Art. 7 van laatst bedoelde instructie zegt o. m., dat de militaire auto riteit verplicht is, de -vorderingen van den civielen gezaghebber af te ivijzen, wanneer o. m. „daaruit gevaar voor den militairen post zou kunnen voortvloeijen Verder leest men: „Op plaatsen, afgelegen van de stand plaats van een militairen kommandantzullen, indien de civiele gezag hebbers militairen bijstand aan de naastbijzijnde militaire autoriteit vragen, deze dien bijstand niet mogen weigeren, mits gehandeld worde in den geest van liet vorenstaande en overeenkomstig liet besluit van kommis- sarissen-generaal dd. 5 Januarij 1817 N° 11 [besluit van den Gouver neur-Generaal dd. 12 Januarij 1817, N° 1]". Deze instructie ook verbindend zijnde, wat den geest en destrekking betreftvoor de militaire commandantendie aan de gewestelijk-militaire commandanten ondergeschikt zijn, zoo is, ter voorkoming van verkeerde toepassing, bepaald, dat de verhouding, welke bij deze instructie voor do militaire commandanten jegens het Departement van Oorlog is voor- Zie het opstel: „De staat van oorlog en beleg in Inclië", I, ati. N° 4, jaargang 1881 van dit tijdschrift. Zie A. O. N° 1 van 1849, 41

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1881 | | pagina 650