«45
ve tot 70.000 pond in 't jaar vervaardigd, welke de salpeter van Ben
galen overtrof, als slechts elf percent, en dus zestien percent minder, bij
het raffineren verliezende. De pikol kwam te staan op Ed. 15, maar het
vooruitzigt wasdie te brengen op Ed. 10, en de hoeveelheid op
100.000, welke meer dan toereikende is voor de behoefte." Wij zien dus
hieruit, dat toen de Javasche salpeter beter was dan de Bengaalsche.
V5 aai evenwel in den Oosthoek- de door den Heer Van Kogendorp aange
legde salpetermakerij zich bevond, wordt niet genoemd; wij mogen aan
nemen, zoo als later blijken zal, nabij Soerabctja. Omtrent deze aange
legenheid kunnen wij tot ons leedwezen niet verwijzen naar (het IIIe
deel, 1869, van) het „Aardrijkskundig en statistisch woordenboek van
Nederlandsch-Indiêmet eene voorrede van den Hoogleeraar P. J. Veth
waarin de hooggeleerde samenstellers van dit werk zich met een paar
woorden van de Javasche salpetermakerij afmaken en verder zich omtrent
het artikel salpeter smdawamesijoe mentah), mirabile dictu, niets aan
trekken, ofschoon het bij hen overigens niet mangelde aan de zucht, zich
als voorlichters en wegwijzers op te werpen. Op bladz. 131 van het Ie
deel van zijn „Java, geographisch, ethnologisch, historisch," beloofde Pro
fessor Veth over salpeter uitvoeriger te zijn in het U> deel van dat
werk, doch we hebben daarvan niets kunnen vinden, bij gebreke van een
bladwijzer, dat in een werk van dien omvang vooral op zijne plaats wa
re geweest. Daarentegen vonden we in den jaargang 1851 van den
„Militairen Spectator eene wetenswaardige verhandeling van den gepen
sioneerden Kolonel der Indische Artillerie B. Osten, getiteld: „Iets
over het vervaardigen van salpeter op Java." Daar bleef het niet bij.
Do verdienstelijke gepensioneerde Majoor der Indische Artillerie F. W.
II. Knijpers, bekend door zijne vele bijdragen tot de geschiedenis der
Indische Artillerie, leverde in het IIIe gedeelte („Onderzoek naar het
salpeter, gebezigd tot het vervaardigen van buskruid in Indiëvan zijn
opstel: (zie den jaargang 1857 van den „Militairen Spectator) „Proeve
van een geschiedkundig onderzoek naar den voormaligen en tegenwoor-
digen staat der buskruidfabrikatie in Nederlatidsch-Indiëkostbare gege
vens voor het door ons behandelde onderwerp.
Van af onze eerste vestiging in den Indischen archipel tot 1709 werd
het salpeter uitsluitend van Bengalenwaarvan de Nederlanders sedert
1603 meesters van den handel waren, aangevoerd. Zoo bedroeg de aan
woei "van het Bengaalsche salpeter voor het gebruik in onzen archipel
alleen van 17711780: 3,981480 jg. Hiervan, volgens Knijpers 15 °/0
raffineerverlies afrekenende, zoo hadden de Indische kruitmolens derhalve