Uit die tout valt veel te leeren. Daendelsdie zelf meer dan Van den Bosch militair was, zag- zeer goed in, dat de Indische gendarmerie, om militair georganiseerd en geoefend te zijn, niet onder militair beheer behoefde te staan. Daartoe leende zich haar karakter niet. En toeli was dat karakter misschien nog meer militair dan dat van de Maréchaussee in Nederland. De in latere jaren in het werk gestelde po gingen om ook in ndië eene dergelijke Maréchaussee op te richten, is het beste bewijs, dat de Djaijang-sekar niet precies warenwat men in Nederland Maréchaussee noemt. Eene vergelijking van de verschillende bestaan heb bende reglementen voor de Djaijang-sekar (v) met het reglement voor de Maréchaussee zal dit ophelderen. De Maréchaussée zou men de police judiciairede Djaijang-sekar de (militaire) police administrative kunnen noemen. Het beginsel van isolement, dat bij de Maréchaussée in de uiterste consequentie ten grondslag ligt, heett b.v. bij de Djaijang-sekar nooit be staan; hoogstens werden daarvan zeer kleine detachementen (zelden de indi viduen) voor een paar dagen op inarsch (of transport) gezonden nooit voor een geruimen tijd b.v. in kampongs of desas gedetacheerd; dit kwam, zoo al niet de militaire tucht, dan toch de militaire oefening ten goede. En zag men nu in 1873 het nuttelooze der diensten in van de Indische gendarmerie? Geenszins. Zeer juist merkte de Kapitein De Bas in zijn opstel in den Militairen Spectator op, dat de negen cavaleriedetachementen, die op Java de Djaijang-sekar moesten vervangen, feitelijk hunne vroegere diensten bleven verrichten. De geachte schrijver van het hier aangekon digde opstel, die dat eene dwaling noemtzal na lezing van het „Voorschrift voor de detachementen kavallerie, welke de dienst der voormalige djajang- sekars en lijfwachten-dragonders verrigten", gearresteerd bij Koninklijk besluit dd. 16 Augustus 1873, N° 75 Indisch Staatsblad N° 271 en A. O. van 1874, N° 50] zijne vergissing wel willen erkennen. Zie (ten brief van Daendels van 12 November 1808 aan den Minister van Koop handel en Koloniën, behalve in het bekende werk van Daendelsook te vinden in het le deel van Van Deventer's „Bijdragen tot de kennis van het landelijk stelsel op Java". (pag. 22) waarin men vinden zal, waarvoor de Djaijang-sekar eigenlijk moesten dienen. Zie verder het Reglement voor de Djaijang-sekar in de Bijlagen, Derde stuk(Krijgs wezen. Armee te Lande) van den „Staat der Nederlandsche Oost Indische Bezittingen, onder het bestuur van den Gouverneur-Generaal lierman JVillem Daendels. Ridder, Luitenant-Generaal, enz., in de jaren 1808—1811." 's Gravenhage, 1814. Zie vervolgens Indisch Staatsblad N° 3U van 1S49 en eindelijk de Algemeene Order N° 50 van 1874. [Indisch Staatsblad N° 271 van 1873.)

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1881 | | pagina 664