- 56
deel voor de andere werkzaamheden, de corpsscholen meer geregeld worden
bezocht.
II. Wat kan gedaan worden om het onderwijs op die scholen, hij de
voorhanden middelen, meer gunstige uitkomsten te doen opleveren.
III. Wat is in het algemeen ten gunste van dat onderwijs te doen.
Elk dier vragen zouden we moeilijk kunnen beantwoorden, zonder daarbij
te stuiten op de onvoldoende sterkte van het kader op het geringe gehalte van
het Inlandsche kader; op de al te groote zuinigheid in het toestaan van
gelden voor het onderwijs op de corpsscholen en op het nadeel van de
bij het Indische leger, vooral in den laatsten tijd, zoo veelvuldige over
plaatsingen.
De organieke sterkte van het kader zoude wel voldoende zijnware
het niet, dat meestal het of gedeelte wegens ziekte, transport, rei
zen voor overplaatsing en helaas ook dikwijls wegens provoost- of cachot-
straf, aan de dienst en aan het onderwijs moet ontrokken worden.
Het geringe gehalte van het Inlandsche kader in het bijzonder is hoofd
zakelijk het gevolg van het verkeerde systeem van bevordering. Het
heeft er volkomen den schijn van of men steeds bij het aanstellen van
Inlandsche korporaals en onderofficieren meer gelet heeft op een goed
gedrag dan op eenige fermeteit en capaciteit.
Hierin nu had reeds eene groote verbetering moeten kunnen worden
opgemerkt, ware het voorgeschrevene bij de A. A. O. O. van 1870, N°
171 en van 1871, N° 103, behelzende voorschriften omtrent het toezicht
over en het onderwijs van kinderen van militairen, met meer ernst op
genomen en nagekomen. Ook moet men de Inlandsche militairen meer
aanmoedigen, om van de gunstige bepalingen gebruik te maken, door de
A. O. van 1872, N° 34 in het leven geroepenten aanzien van de kostelooze
opleiding hunner zonen voor den militairen stand als pupil bij de corpsen.
Wanneer met de opleiding van die kinderen een daartoe geschikt of
ficier of onderofficier wordt belast, en deze daaraan de noodige zorg wijdt,
dan zal daaruit in de toekomst een goed kader zijn te verkrijgen.
Bij elke compagnie kieze men voorts uit de jongste geoefende soldaten
minstens een zestal oppassende, lichamelijk goed ontwikkelde en met eenigs-
zins goede geestvermogens begaafde sujetten uit, om (altijd bij gebrek aan
eene Kader school) bij het corps in a.lle vakken, die voor den graad van
korporaal en onderofficier worden vereischt, te worden onderwezen. Zij
moeten vrijgesteld worden van corvéediensten. Na voldoend afgelegd examen
late men hen alleen korporaalsdienst verrichten en schenke hun daarbij
eenige voorrechten, zoo niet eene kleine geldelijke toelage. Aan het oude