- 73
derlandsch-Indie Gelukkig doopte men liaar bij die uitvoering Indi
sche militaire marine. En de tijdelijk van de Koninklijke Nederlandsche
voor Indie afgezonderde schepen noemde men weder auxiliair eskader.
De oorlogsmarine was en is nog altijd het voornaamste bestanddeel
onzer zeemacht in Indiê. Voor het nieuwe Nederlandsche eskader in In
dië werd in 1841 eene scheepsmacht van 24 bodems (waaronder 2 wacht
schepen) met eene Europeesche bemanning van hoogstens 2200 koppen
bestemdIn Indiê vond men „in gewone omstandigheden" eene
mindere macht voldoende. Dienovereenkomstig werd in 1843 bepaald, dat
die macht zoude bedragen 23 bodems, met eene bemanning van 1800 Eu
ropeanen en 400 Inlanders. Deze macht was, volgens Rijk, „altijd vol
tallig en dikwijls meer dan voltallig geweest," zoo als in 1848 1849
{Bali). Op ultimo 1850 telde die marine 27 bodems. Eene in 1852 door
den Minister van Marine benoemde speciale commissie, die van het be
ginsel uitging, dat men zich in Indië „immer als in staat van oorlog
moet beschouwen, zoowel tegenover de Inlandsche bevolking als ten op
zichte van een Europeeschen vijand," achtte 30 bodems voldoende. Deze
macht zou „een niet onbelangrijk aandeel kunnen nemen aan de verde-
tliging" van Indië. „Eenige versterking in oorlogstijd" zoude „altoos
kunnen ontstaan door, bij de schepen ter aflossing uitgezonden, die wel
ke in gewone tijden huiswaarts zouden moeten keeren," in Indië „terug
te houden. De commissie van enquête van 1861 gaf geene vaste cij
fers op. Intussehen bedroeg de sterkte der oorlogsmarine op ultimo
1855 1859 respectievelijk 27, 24, 23, 31 en 27 (waaronder 1 roeika-
nonneerboot). Hiervan bedroeg het aantal stoomschepen en vaartuigen met
hulpstoomvermogen in toto respectievelijk 11, 10, 13, 19 en 17. Eene
andere in 1864 benoemde speciale commissie achtte 31 oorlogsbodems
(waaronder 3 wachtschepen) voor Indië voldoende. Hiervan waren 28
stoomers. Intussehen telde die marine op ultimo 1850, 10 stoomers, op
ultimo 1860, 1870 en 1877, respectievelijk 26, 26 en 29 bodems (waar
onder 4 wachtschepen en 1 opnemingsvaartuig). Hiervan waren 1822 en
25 stoomers (het opnemingsvaartuig medegerekend). Op primo 1880 bedroe
gen die cijfers 32, waarvan 4 wachtschepen, en 29, waarvan 3 buiten
dienst en 1 opnemingsvaartuig. Hiervan behoorden toen 3 oorlogsbodems tot
het auxiliair eskaderdat voldoende wordt geacht. Het aantal stoomschepen
der gouvernementsmarine was op primo 1880 tot 18 gestegen, waarvan 3
voor speciale diensten.
Bezwaarlijk kan men deze marine in beschouwing nemen wanneer de
vraag gesteld wordt of Indië eene voldoende oorlogsmarine heeft, en deze