76 Nederlandsche oorlogschepen, ivelke onbekwaam waren verklaard voor de terugreis naar Nederland. Een Indisch koopje dus. Buitendien liet men voor liaar op particuliere werven in Indiê schoeners aanbouwen, maar ontvielen haar daarentegen natuurlijk al zeer spoedig die afgekeurde groote schepen. En zoo was en bleef de koloniale marine een treurig gehalte behouden. Voor de aanvulling van het personeel deed men in Indiê na 1826, toen de Samarangsche instelling tot opleiding van adel borsten door Du Bus werd vernietigd, zoo wat niets meer, zoodat aanhoudend, zoo wel voor officieren en onderofficieren, moest worden geput uit het corps der Koninklijke Nederlandsche marine. Op die wijze ging de Koloniale marine, zonder warmte, buik- en leverlijden, haar ondergang te gemoet, zoo logisch, wellicht, uit politieke beginselen, die geene beginselen waren, zoo gepraemediteerd mogelijk. Op die wijze had ze zich zelve vernietigd, zonder dat opheffing van hooger hand bevolen ware geworden. Met zoodanig kunstmatig bedorven verleden der Indische marine valt niets te bewijzen tegen het mogelijk bestaan van eene afzonderlijke marine. Reeds in het rapport der bekende Militaire commissie van 1814 kan men lezen, dat De Koek en Van den Boscli tegen zoodanige marine waren. Maar wat beivijst dat? Niets. Daarentegen bewijzen de jaren 1816 1842 en 1866 1879 zeer 'veel. Die jaren geven geene phrases, maar feiten. En die feiten moeten een helder hoofd, als de Heer De Waal boven alle verdenking bezit, dunkt ons spoedig doen inzien, wat gedaan moet worden om Indiê aan eene goede oorlogsmarine te helpen. Geene halve maatregelen, zoo als tot dusverre, tot schade en schande van het Staatsbestuur, werden in practijk gebracht. Voor heele maatregelen deinst ook de Heer De Waal terug. Heil te verwachten van eenige onbe duidende veranderingen in artikel 41 van het Regeeringsreglement om dau, bij al het bestaande, te kunnen denken, dat de rest van zelf goed zal wordenen de tegenwoordige vreemdsoortige organieke samenstelling der Indische marine wel beschouwd voor Indiê de goedkoopste is, verraadt minstens genomen twijfel omtrent den feitelijken toestand. Van een gewezen Minister van Koloniën als de Heer De Waal past het ons niet, te zeggen; gebrek aan kennis. Maar hij, die Indie's finantiën be studeert, behoort minder autoritair te zijn dan deze schrijver, die de Koloniale verslagen en de Indische begrootingen als het Heilig Euange- lium beschouwt, gezwegen van de Kamerdebatten, waarin het: dites moi des banalités et je vous dirai des banalités schering en inslag is. Wat bewijzen zulke paperassen?De Heer De Waal heeft eene te

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1881 | | pagina 87