83
vervuld mogen worden". Ongelukkig moet deze quaestie, die reeds
twee jaren in behandeling is, weder in verband met de in 1882 te wijzigen
Wet voor de Militaire Academie gebracht worden. Heerlijk middelzoodanig
verbandom quaestiën, waarin men geen zin heeft, op de lange baan te
schuiven. Van eene onwettige instelling voor het Indische leger in Ne
derland lazen we met verbazing eene naamsverwisseling. De inrichting tot.
opleiding der Indische militaire apothekers te Utrecht de school van Mul
derschijnt (omdat ze onwettig is?) niet meer genoemd te mogen worden..
In het verslag heet het, dat de Indische militaire apothekers aan 's Rijks-
universiteit te Utrecht opgeleid worden! Beteekenisvol euphemisme!.
Gelukkig, dat de onhandige steller, sprekende van „vijf studiejaren", die
„te zamen 14 kweekelingen" tellen, allen twijfel onmogelijk maaktdat de"
school van Mulder op eene geheimzinnige wijze verdwenen zoude zijn.
Even beteekenisvol is de gulle bekentenis over de aanvulling van het.
Europeesch element mot Nederlanders sprekende dat het aantal onzer:
landgenootendie zich voor de Indische dienst aanbiedennog voortdurend
afneemt. En dan gaat de Regeering, tor bevordering dier vrijwillige,
dienstneming, den Hollandersdie als militair naar Indié gaan, beletten,
in Indië den officiersrang' te behalenDaarop te letten, verdient meer
aanbeveling dan veel heil te verwachten van het advies der Commissie
voor de staatsrechtelijke verhouding tusschen de Nederlandsche en Indische
legerswelk advies „spoedig mag verwacht worden", hoe op den duur
het best in de behoefte aan Nederlandsche soldaten voor het Indische
leger zal zijn te voorzien. Zal deze commissie den Gordiaanschen knoop
doorhakken? Ook bij legeruitbreidingWij zullen zien.
Uitbreiding van het leger had echter niet plaats. Integendeel, nog
steeds gaan Regeering en Opperbestuur zwanger van reductieplannen, zooals
de sedert «er jaren hangende omtrent liet wapen der Cavalerie. Moge hiervan
niets komen! Aan officieele en niet-officiecle deskundigeadviezen om
het wapen niet te reduceeren, heeft het in al dien tijd waarlijk niet ont
broken. Wij wijzen slechts op de pleidooien van de Kapiteins van
den Generalen staf Swart en De Bas. De laatste, Hollandsch officier,
heeft met zijne aangename artikelen in de 9e en 10° afleveringen van den
jaargang 1880 van den „Militairen Spectator" het Indische, ruiterwapen
eene broederlijke en goede dienst bewezen. Wij betuigen dien kundigen staf
officier van het Ilollandsche leger onze welgemeende erkentelijkheid voor
zijne hulp aan eene rechtvaardige en eerlijke zaak, waarmede bovendien
groote legerbelangen gemoeid zijn. Moge hij vruchten plukken van zijne
cordate daadWanneer de officieren van de beide Nederlandsche legers voor