De heer Mack ayIk zal niet spreken over de al of niet strafbaarheid van het tweegevecht, want ik vereenig mij te dien opzigte geheel met den geest der bepalin gen in dit ontwerp daartegen opgenomen. Alleen zou ik gevraagd willen hebben of het niet beter ware het tweegevecht te straffen met hechtenis. Hechtenis heeft eene minder oneervolle beteekenis dan gevangenisstraf, en het zou, dunkt mij, meer overeenkomstig den aard van het tweegevecht zijn, dat geene gewone mishandeling kan genoemd worden en waarbij het vooral juist om de eer te doen is, als deze daad met hechtenis werd gestraft. Misschien zou dit eenigzins de oekonomie van het ontwerp verbreken, maar ik acht dat niet overwegend, omdat er nog andere bepalingen zijn waarbij men zich daaraan niet zoo streng heeft gehouden. De heer des Amorie van der Hoevenlid der Commissie van RapporteursMijnheer de Voorzitter! Ik zal niet met veel woorden behoeven te verklaren dat de Commis sie met het voorstel van den heer Mackay niet kan medegaan. Het is volkomen waar dat mishandeling en doodslag bij tweegevecht geheel ande re misdrijven zijn, dan wanneer zij begaan worden buiten tweegevecht maar desniet temin zal men er niet gemakkelijk toe kunnen overgaan om het tweegevecht zoo ligt te straffen als de heer Mackay het wenscht. In dat geval zou aan dat misdrijf worden uitgereikt een brevet van bijzondere fatsoenlijkheid, dat noch de Commissie, noch de Minister wil geven. Het zou eene ongerijmdheid zijn dit misdrijf even zwaar te straffen als moord en mishandeling met voorbedachten rade, maar even zeer eene ongerijmdheid om het met geene zwaardere straf te bedreigen dan met hechtenis. De beraadslaging wordt gesloten en art. 152 zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd. Art. 153 wordt zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming goedge keurd. Beraadslaging over art. 154, luidende: „Tweegevecht wordt ten aanzien van hem die zijne tegenpartij geen ligchamelijk letsel toebrengt, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes maanden. „Hij die zijne tegenpartij eenig ligchamelijk letsel toebrengt, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar. „Hij die zijne tegenpartij zwaar ligchamelijk letsel toebrengt, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste drie jaren. „Hij die zijne tegenpartij van het leven berooft, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of, indien het tweegevecht op leven of dood was aangegaan, met gevangenisstraf van ten hoogste twaalf jaren. „Poging tot tweegevecht is niet strafbaar". De Heer Kool: Ik meen de Regering opmerkzaam te moeten maken op eene one venredigheid in de straffen bij dit artikel bedreigd, vergeleken bij die welke in art. 300 worden vastgesteld. In art. 154, 3de alinea, wordt hij, die zijne tegenpartij zwaar ligchamelijk letsel toebrengt, bedreigd met eene gevangenisstraf van ten hoogste drie jaren; volgens art. 300, 2de alinea, in hetzelfde geval, met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren. Wanneer de dood het gevolg is van het duel of van de mishandeling, dan is in beide gevallen de bedreigde straf hoogstens zes jaren. De consequentie zou nu mijns inziens vorderen, dat men óf de straf bij de 3de alinea van

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1881 | | pagina 534