HET' INFANTERIE VUUR OP GROOTE AFSTANDEN, (met eene plaat.) De wel eens geopperde stelling, die zoo gemakkelijk mgang vindt bij hen, wier belangen voor liet meerendeel in strijd zijn met al wat betrekking heeft op den oorlog, namelijk, dat men het niet zal ondernemen, onze koloniën te verontrusten en aan te vallen, in geval het moederland in een oorlog gewikkeld wordt, daar eene dergelijke onderneming te veel moeilijkheden oplevert voor eene niet aan het klimaat gewende troepenmacht, is thans onhoudbaar. Niet alleen dat in het begin dezer eeuw de meest doorslaande bewijzen van het tegendeel zijn gegeven, maar bovendien leert ons de kennis van de legerinrichting van andere mogendheden, dat zij niet alleen troepen bezitten, die aan het klimaat der tropische ge westen gewend zijn, maar tevens in voldoend aantal om een aanval te wagen, genoeg scheepsmacht om die troepen over te voeren en geduchte oorlogsvloten om onze geringe scheepsmacht in ontzag te houden. Trouwens, ware dit niet zoo, dan nog mogen wij militairen niets overlaten aan het toeval; dan mogen wij, wier roeping het is, deze schoone bezittingen voor het moederland te helpen bewaren, niet zóó denken; maar moeten wij doen, wat onze plicht gebiedt, namelijk op alles voorbereid te zijn, opdat de omstandigheden ons niet ver rassen en zonder tusschenpoozen met ijver ons meer en meer vol maken voor een oorlog tegen buitenlandsche machten. Yoor eene voor dit doel goede en doelmatige oefening is het voor zeker te bejammeren, dat er voor de verdediging onzer koloniën nog steeds geen bekend vast plan bestaatmaar hoewel in beginsel nog niet is uitgemaakt, naar welk punt in het binnenland van Java de hoofdzetel van ons bestuur bij een aanval van eene buitenlandsche mogendheid zal verplaatst worden, kan men zich toch de verdedi-

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1881 | | pagina 612