■v A. IR, I
Dc Paardenarts van het Indische leger.
In de laatste afleveringen van den vorigen jaargang en de eerste van
dezen jaargang van dit tijdschrift wordt in een opstel„Dereorganisatie
van de Geneeskundige dienst" met een enkel woord ook gesproken over
den Paardenarts.
De redenoering komt hierop neêr, dat de positie van den Paardenaits
van het Indische leger zoodanig is, dat daarin geene verandering behoolt
te komen.
Gaan we eens na, hoe het met den paardenarts, zijne verhouding
tegenover andere officieren en die tegenover het Gouvernement gesteld is.
Over de opleiding van den Paardenarts wensch ik weinig te zeggen.
Sinds 1874 toch komt elk jaar in de Staatscourant het verslag voor
van de examens, ter verkrijging van een diploma, als veearts afgelegd,
zoowel van het le natuurkundig gedeelte als van het staats-examen.
Daaruit blijkt genoeg, dat het ook voor den Paardenarts zoo gemakke
lijk niet gaat, zijne positie te erlangen. Yolkomen eens met den schrij
ver van bovengenoemd opstel, wanneer hij beweert, dat de Paardenarts
,p /eer jeugdigen leeftijd officier wordt, ben ik het daarom niet. Hij
■vergelijkt den Paardenarts met den genieofficier en vindt daarin dus
overeenkomst.
Sinds de laatste jaren zien we echter den genieofficier veel jonger als
offcier optreden dan de Paardenarts. Bovendien is de promotie bij de
Geiie zoodanig, dat alle Luitenants den kapiteinsrang kunnen erlangen,
warneer de Paardenarts 3° klasse (2e Luitenant) er over gaat denken, ook
eens le Luitenant te worden.
Stiat hij bij don genieofficier verre achter, zooveel meer nog bij offi
cieren van andere wapens. Hoeveel officieren van de Militaire adminis
tratie zijn niet aangesteld, die slechts de derde klasse eener Hoogere
Burgerschool hebben doorloopen, terwijl de Paardenarts, na de 3° of 4C
klasse doorloopen te hebben, op zijn minst genomen nog vier, geregeld echtei
vif of zes jaren noodig heeft om den 2en luitenantsrang te verkrijgen,