107
De Nevegetuige het aan dezen Legercommandant gedaan verzoek om
zijne betrekking niet neder te leggen. Wij hebben ons gedrongen ge
voeld, deze mededeeling te doen, omdat het ons voorkomt, dat de Gene
raal De Neve niet billijk beoordeeld is geworden. Verder wenschen wij
ons niet te begeven in de door den schrijver aangevoerde persoonlijke
quaestiën.
Waar wij namen hebben genoemd, moesten we dit doen om door voor
beelden op te helderen en door feiten te staven, eerstens hoe de Regeering
van Nederlanclscli-Indië niet altijd het leger en zijne hoogste vertegen
woordigers op het vereischte standpunt heeft geplaatst en tweedens hoe
de inmenging van het civiel bestuur in zuiver militaire aangelegenheden
ten nadeele van het leger is. Dat wij in onze beschouwingen vaak scherp
zijn geweest, zullen we niet ontkennen; maar dat is noodig geweest. De
verhouding toch, waarin het Indische leger tot don Staat zich bevindt,
is eene ongezonde Daarin moet verandering komen en zoo zij in den
door ons aangegeven zin plaats heeft, zal zij ten voordeele van dit leger
en van den Staat beiden zijn. Even als de Rechterlijke macht op hare
onafhankelijkheid van de administratieve autoriteiten gesteld is, even
als het corps Ingenieurs dor Burgerlijke Openbare werken er prijs op
stelt, dat het onder zijne eigene technische (deskundige) chefs staat, even
zoo wenscht het leger in Indië geen gezag van onbevoegden. Wie billijk
oordeelt, zal moeten toestemmen, dat die wensch niet overdreven is.
Wie onze beschouwingen niet goed leest, zal ons van partijdigheid
beschuldigen; maar die beschuldiging is onverdiend. Een bewijs daarvan
is, dat we onze oogen niet gesloten he bben voor de gebreken, die we
in het leger zelf meenden te hebben opgemerkt. Wij wenschen verder
hier nadrukkelijk te verklaren, dat we geene vijanden zijn van het civiel
bestuur en dat we aan dit bestuur geene mindere positie wenschen
toegekend te zien dan het bij hot Regeeringsreglement gewaarborgd is.
We tellen onder de leden van dat bestuur vele vrienden en we erkennen
steeds de vele diensten, welke Indië van dat bestuur heeft ondervonden.
Maar we strijden tegen usurpatie van macht en hieraan maakt zich niet het
civiel bestuur, maar eenigen zijner vertegenwoordigers schuldig'.
Telkens wanneer over dit onderwerp geschreven wordt, denken velen
aan naijver van het leger. Dit is onjuist. Men zal de Generaals II. J.
J. L. De Stuers en Van Swieten, na lezing van liunne geschriften over
Sumatra''s Westkust en Atjeh, zeker niet verwijten, dat zij aan eene
overdreven bewondering voor het leger en eene antipathie jegens het civiel
bestuur mank gaan. Het tegenovergestelde zou wel eens beweerd kunnen