108
worden! Toch hebben beide Generaals herhaaldelijk voor hetzelfde be
ginsel gestreden, waarvoor wij thans strijden. Hetzelfde kan gezegd
worden van Generaal De Brauw, wien men toch ook niet van ijverzucht
zal kunnen beschuldigen. De Gouverneur-Generaal Van den Bosclidie.
meer de incarnatie der civiele administratie dan een Generaal 'was en
zich gedurende zijne opperlandvoogdij nooit als een vriend van het leger lieett
doen kennen, had zich door de verwikkelingen en aanhoudende oorlogen
op Sumatra's Westkust niettemin eene opinie gevormd, die hij later, als
Minister van Koloniën opgetreden, in eene depêche aan den Gouverneur-
Generaal Baud formuleerde: „dat het een der eerste plichten van den
Opperlandvoogd moest uitmaken om de inmenging der civiele ambtenaren
in militaire aangelegenheden te weren." Is er een betere steun voor
onze opinie?
't Is geen naijver op het civiel bestuur van het leger, dat daaruit
stemmen zijn opgegaan en nog opgaandie de splitsing van het hoogste
gezag !n Atjeh en onder hoor igheden veroordeelen. Het ziju mannen, die
dat veroordeelen op grond van hunne kennis der Indische geschiedenis,
't Is zoo jammer, dat die geschiedenis niet meer beoefend wordt door
hen, die invloed kunnen uitoefenen op den gang van zaken. En ton
bewijze, dat die mannen nog niet zoo verkeerd oordeelen, diene dat er
civiele ambtenaren van kennis en ondervinding gevonden worden, die deze
splitsing ook afkeuren. Wie hunne beschouwingen leestkan ook niet
ontkennen, dat zij bezadigd en verstandig hebben willen zijn. Wie hun
ner heeft b. v. het denkbeeld aan de hand gedaandat de tegenwoordige
Gouverneur-Generaal de besluiten, door zijn voorganger omtrent de split
sing van dat gezag genomenweder behoorde in te trekken Allen
wenschen gewis met onsdat dit in hot belang van liet prestige van
het gezag niet behoeft te geschieden. En even gaarne wenschen wij
dat onze bewering door de toekomst gelogenstraft moge wordendat do
laatste regeeringsdaad van den Gouverneur-Generaal Van Lansberge on
tijdig is geweest.
De tegenwoordige toestand van Atjeli schijnt echter het tegendeel te
doen denken. Dat het daar nu rustig zoude zijn, wordt door de gebeur
tenissen van den laatsten tijd tegengesproken. Of het kwaadwilligen ot
maraudeurs zijndie onze vestiging aldaar herhaaldelijk verontrusten en
onze transporten aanvallen, belust als zij zijn op onze achterlaadgeweren,
waarvoor zij goede prijzen kunnen maken, doet er weinig toe; zij zijn
onze vijandendie in het karakter hunner oorlogvoering niet afgeweken
zijn sedert het begin van den Atjehschen oorlog en den guerillakrijg voeren.