HET OORLOGVOEREN OP SUMATRA. Op Sumatra heeft men een vijand te bekampendie zich in zijne bentings verschanst, meestal door een of' twee, ja soms door drie grachten omringdwaarvan de wallen in den regel met dikke bam- boe-doeriheggen begroeid zijn. De langdurige oorlogenwelke de verschillende stammen, die dit eiland bewonen, sedert jaren met elkander gevoerd hebben, leidden er van zeiven toe, dat hunne kam pongs en kottas allen zoodanige bentings waren, die onzen troepen alle hinderpalen aanboden, den vijand een geregeld gevecht te leveren, maar ons ook. leerden, dat het eene niet gewettigde verspilling van menschenlevens is, dien vijand door een geregelden aanval op zijne bentings tot de overgave te dwingen, waarin hij, achter zijne wal len en dichte bamboe-doeriheggen zittendeter nauwernood door onze troepen gezien kan worden en met zijn geweer, op de borstwering of eenige bamboe-doeritakken leggende, vrij nauwkeurig schiet en zoodoende onzen troepen vele verliezen kan toebrengen. De omtrek zijner versterkingen is bovendien, in den regel, te uitgebreid om die met de sterkte onzer troepenmacht geregeld te kunnen belegeren of insluiten. Cavalerie kan daarbij van weinig nut zijn. Ten einde tegen zoodanigen vijand den oorlog te beginnenvolge men de voorschriften op, die in Europa een legercorps in de nabijheid des vijands, in cantonnementop bivaks en op marsch tegen den 'vijand in het groot moet in acht nemen, in verband met de beschou wingen over den grooten oorlog, het nemen van versterkte position en het afwijzen van de aanvallen des vijands daarop. Zoodra men met eene hoofdcolonne tegen eene vijandelijk benting Nanr een handschrift van 1837 en 1S3S van den Kapitein der Infanterie A. Hendriks, 8

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1881 | | pagina 120