118 dieren om den hals drogen - dat ieder, die eenigen tijd in Inclië is, kent meent te hooren. Deze geluiden kunnen de Sumatranen zóó na tuurlijk nabootsen, dat men soms denkt, eene kudde grazende karbouwen in den omtrek te vinden, hetgeen de bij ons zijnde Mcileiers uitlokt, alsdan op roof uit te gaan, waardoor zij dan in eene hinderlaag worden gebracht. Dikwijls komt het ook voor, dat enkele personen van den vijand zich als vluchtelingen komen aanmelden en ons trachten diets te maken, dat zij om de eene of andere reden gekneveld of slecht behandeld zijn geworden en dit met zulk een medelijden wekkend voorkomen doen, dat men aan de geloofwaardigheid hunner verhalen niet zoude kunnen twijfelen. Men houde dergelijke personen steeds onder gestrenge bewaking, daar het herhaaldelijk gebleken is, dat zij spoedig na hunne komst weder verdwenen en dus spionnen waren. Soms rukken enkele troepen de vijandelijke bentings uit en versprei den zich, in het gezicht onzer voorposten, rechts en links in het gebergte om de houding aan te nemen als willen zij onze voorposten omsingelen. Men behoeft zich daar niet veel aan te storen; slechts zij men behoedzaam op onze flanken, die zij soms verontrusten om onze aandacht te verdeelen en ons te doen veronderstellen, dat zij op onze flanken bondgenooten bedekt opgesteld hebben. Gelukt hun deze list en hebben zij gezien, dat men van onze zijde afdeelingen troepen tegen hen afzendt en onze macht daardoor verdeelt, dan vallen zij des nachts onze flanken aan, om onze aandacht op beide flanken gevestigd te houden en daarna met een anderen troep te trachten, onze schildwachtenlinie door te dringen en onverwachts de colonne aan te vallen, daarin verwarring te brengen, haar terug te slaan en daarna langs allerlei wegen naar hunne bentings terug te trekken. Is hun dit gelukt en kunnen zij in der haast een paar hoofden van onze dooden of zwaar gewonden afkappen en die medenemen, dan is dat voor hen van veel belangomdat zij daardoor de gemoederen van hunne wapenbroeders kunnen opwekken. Ook gebeurt het dikwijls, dat de vijand na het vallen van den avond eenige onversaagde doebalangs sluipende laat naderen tot de plaatswaar zich onze Mnleische volgelingen bevindendie zich als Maleiers gekleedin de alang-alang schuil houden in de onmidde- lijke nabijheid der slaapplaatsen van die volgelingen en aldaar hunne

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1881 | | pagina 125