bracht, terugtrekken en thans door de wederom moedig geworden Maleiers op eene woeste wijze vervolgen. Door het hevige vuur der brandende alang-alang zagen de teruggeslagen Padris zich. van de hunnen, die achtergebleven waren in de bentings, afgesneden, zoodat zij over de rotsen naar het nabijgelegen Tallo een goed heenkomen moesten zoeken, waardoor zij door dien omweg ruim een half uur zich van de hunnen moesten verwijderen. De Maleiers van de XX kottas en die van Tandjong-Balit volgden hen op de hielen en namen den kampong Tallo in bezit. Hierdoor was de schrik der Padris zoo groot, dat hunne verwarring, ontstaan door het slaan van den stormmarsch, den brand in de alang-alang en het geschreeuw der Vervolgende Maleiersalgemeen werd, zoodat toen de brand op hield. men de van alle zijden gevluchte Padris op de toppen der rotsen zag zitten. Alsnu zeker zijnde van geene vijanden 'in hinderlaag- te zullen ontmoeten, maar nog slechts diegenen te bestrijden heb bende, welke naar de rotsen waren gevlucht, stelde de le Luitenant Hendriksvan tijd tot tijd den stormmarsch latende slaan, zich met zijn detachement van 50 man, onder den 2en Luitenant Bender en 1000 man hulptroepen van Soeliajer.in beweging om bij de vijan delijke voorposten positie te nemen en te trachten, den volgenden morgen de IV kottas in bezit te nemen en zich daardoor nog dien zelfden dag met de m het Lintausche ageerende colonne te kunnen vereenigen. Het was echter niet noodig, één schot te lossen. De schrik des vijands was algemeen; de op de rotsen geposteerde voor posten des vijands haastten zich, bij de nadering onzer troepen, terug te trekken. Xauwelijks waren de vijandelijke positiën door onze troe pen bezet of men hoorde in de IV kottas een algemeen alarm, die thans door de colonne geheel overzien konden worden. Hendriks liet nu de Maleiersdie Tallo hadden genomen en reeds aan het branden waren, verzamelen, sprak hun over de geheele vernieling van de kampongs in het Lintausche en beloofde hun, dat wanneer zij, den volgenden morgen met hem de IV kottas binnenrukkende, niet gingen branden, de vluchtende bevolking dier landstreek niet alleen zich spoedig zoude onderwerpen, maar hun ook gaarne den zoogenaamden hadat prang zouden betalen en dat met alle zekerheid kon verwacht worden, dat ook de bevolking van de aan de IV kottas

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1881 | | pagina 135