4
geleerden in de Vorgadering te hebben, maar ik durf hen en den meest
bekwamen hoogleeraar in het regt gerust vragenof zij op staanden
voet met zekerheid kunnen aanwijzen welke bepalingen van die veror
deningen nog gelden? Daartoe zou altijd eenige studie noodig zijn.
Die bepalingen zijn niet geabrogeerd, maar aan sommige werd gedero
geerd door latere wetten; aan ongeveer 16 of 18 bepalingen werd niet
gederogeerd. En daarin zit de moeijelijkheid."
„De art. 184 en volgende der gemeentewet regelen de betrekking tus-
schen de gemeentebesturen en de gewapende magtmaar niemand kan
in ernst beweren, dat daardoor is beslist aangaande de verhouding van
het landsbestuur tot de krijgsmagt in zekere gevallen van oorlog of
van beleg."
„Er zijn wetten gemaakt, waarin de staat van oorlog en van beleg
met name wordt genoemd, waarmede alleen kan zijn bedoeld de staat
van oorlog en van beleg volgens de nog geldendeFransche bepalingen
ik bedoel de onteigeningswet van 1851, de wet van 1853 betreffende
het bouwen binnen den kring van vestingwerken en de wet van
1866 aangaande de inkwartieringen In alle deze wordt de bevoegd
heid tot het stellen in staat van beleg met uitdrukkelijke woorden aan
genomen."
„Ik geef toe dat de art. 52 en 53 van het decreet van 1811 dagtee-
kenen uit een tijd, toen het arbitraire vrij algemeen in de plaats van
het wettelijke werd gesteld, dat die artikelen zelfs zijn geschreven met
het doel om het arbitraire te bevorderen, en dat eene herziening zeer
wenschelijk is; maar gemakkelijk is zij niet. Echter zal men ook dat
moeijelijke moeten beproeven. Maar daarom moet men niet ontkennen
dat een gedeelte van het decreet van 1811 nog steeds vigeert".
„Ik weet niet, in welk verband mijn ambtgenoot van Justitie heeft
gezegd dat de krijgswetten gaan boven het gemeene regt; is daarmede
bedoeld dat daar waar staat van oorlog of van beleg is, de uitzonderings
bepalingen het algemeen regt kunnen primeren, dan is dit juist, en dc
geachte afgevaardigde had dit roods kunnen leereh in de Instituten.
Bijzondere wetten gaan boven algemeene. Wil dat zeggen, dat de arbi-
Zie de bepalingen nopens de verboden kringen 0111 de versterkingen, enz. in
Neder landsch-Indie (Staatsblad X° 181, 1871; 134, 1874; en 18a, 187 8) [A. O. ATO 02
van 1879].
Zie voor Nederlandsch-Indië lier reglement voor in Indië alleen reizende mili
tairen en militaire personen en voor-marclieerende troepen, behoorende tot de land
macht in Ned .-Indië. (Staatsblad N° 85 van 1873 en de vele wijzigingen: zie de X. A. O. O.)