172
qui out déja trempé leurs mains dans le sang". Zoo zegt Schopm-
hauer en hij heeft gelijk.
Van hem, die eenmaal goed handelde, mag worden aangenomen,
dat hij het later weer zal doen. Hij, die eenmaal toonde, een wreed
aard te zijn, zal later zelden zielegrootheid aan den dag leggen.
Daarom vraagt de rechter, wanneer een beschuldigde voor hem
gebracht wordt, in de eerste plaats naar diens vroegeren levensloop.
Uit. hetgeen hem daarvan bekend wordt, put hij de eerste aanwijzing
om te kunnen beoordeelen of er al dan niet termen zijn om aan te
nemen, dat de man het hem ten laste gelegde feit werkelijk zou hebben
gepleegd.
Welnu, Borel wierp zich op als openbaar aanklager van zijn
vroegeren bevelhebber en bracht dezen voor de vierschaar van het
publiek. Dat publiek de natie had dus recht om te worden
bekend gemaakt met de vroegere loopbaan van den man, die door
Borel werd aangevallen. En hoe kon dat beknopter en onpartijdiger
geschieden, dan door mede te deelen, wat een man, in Inclië bekend
om zijne bekwaamheid en onpartijdigheid, die sedert vier jaren niet
meer onder de levenden behoorde, lang voor dat de Hf/e/i-quaestie ter
sprake kwam, van den Generaal Van Swieten gezegd had. Toch
heeft men in die inededeeling tot vier malen toe aanleiding gevon
den om de geloofwaardigheid van mijn boek in verdenking te bren
gen. Eerst mijn tweede brief was pas verschenen de Heer
Stoeclcerredacteur der Soerabqjasclie courant; in navolging van
hem, de Indische Gids; daarop No. 67 in den jaargang 1879 van
dit tijdschrift; en nu weder 0. Of is er geene sprake van in ver
denking brengen? Waartoe dan O. vergeve mij, dat ik op mijne
beurt eene vraag stel dat wijzen op mijne vooringenomenheid
met den Generaal Van Swietenzóó zelfs, dat zij doet denken aan
den priester, die met inwendigen spijt het beeld van den hoog ver
eerden God ziet neerhalen. Maar genoeg. Al „die beschouwingen"
en dat nog wel voor dat één woord van critiek geleverd'is heb-
»Essai sur le libre arbitre". Het oorspronkelijke is niet in mijn bezit.
Had O. geschreven: Aan den man, die met verontwaardiging de woorden van den
grooten meester: behandel uwe naasten, zooals gij wenscht behandeld te worden, ziet
ter zijde stellen, hij zou gelijk hebben.