10 traire in staat van beleg stelling gewenscht is: integendeel zij is niet wenschelijk." ..Men heeft tweederlei staat van beleg; de eene ontstaat enkel door de omstandigheden, b. v. door insluiting; de andere door de beslissing van den souverein. Moet dat gedeelte van de souvereiniteitsregten uitgeoe fend woiden door de uitvoerende of wetgevende magt? Dit laatste punt kan zeer goed bij de wet beslist worde n. De Regering is van gevoelen dat het zeer weuschelijk is bij de wet het decreet van 1811 te ver vangen. Wat de instructie betreft, mijn ambtgenoot van Oorlog heeft daaromtrent zijne opvatting te kennen gegeven, dat zij is eene verzach ting, moer geapproprieerd dan de vroegere instruction aan de mildere begrippen van onzen tijd." „Het is genoegzaam aangetoond dat in de instructie zelve geene for mele onwettigheid voorkomt; er zijn bepalingen in. waarvan men vreemd kan opzien, maar wanneer men haar toetst aan de wet, houdt zij steek." „De opmerking van den geachten afgevaardigde uit Amsterdam is juist dat in een der. artikelen iets over de acten van den burgerlijken stand voorkomt, dat op acten van geboorten en van overlijden van niet-mili- taire personen niet past. Die acten zullen dus naderhand kunnen worden overgeschreven bij het ophouden van den staat van oorlog of beleg in het register van den burgerlijken stand, maar het gebrek van die acten zal altijd naderhand door getuigen-bewjjs moeten worden aangevuld, of wel zij moeten door acten van bekendheid worden vervangen." Hierop repliceerde de Heer Kappeijne can de Coppello: „Mijnheer de Voorzitter! Ik zeg den Minister van Binnenlandschezaken dank voor zijn onmiddelijk antwoord, doch zou hem willen vragen om over de zaak nog eens dieper door te denken, want hij heeft de eigen lijke strekking mijner bedenkingen niet goed begrepen. „Men moet wel degelijk twee dingen onderscheidendaar waar in waarheid staat van oorlog of beleg aanwezig is, zoodat de vesting in staat van beleg wordt gesteld door den vijand, kan buitengewone bevoegdheid gegeven worden bij de wet aan den vesting-koinmandant, doch slechts in overeenstemming met onze tegenwoordige staatsinstellingen. Daarom ge loof ik niet dat ooit de bevoegdheid van den vesting-kommandant zoo ver kan gaan als het decreet van 1811; niet b. v. dat men hem het regt kan geven om de burgerlijke regtspraak aan zich to trekken of het regt van gratie uit te oefenen, doch dat zijn ondergeschikte punten. De vraag, welke bevoegdheid de tegenwoordige wetgeving aan den vesting-kommandant kan opdragen in de gevallen waar de feiten den staat van oorlog of beleg

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1881 | | pagina 17