- 11 te voorschijn roepen, is geheel afgescheiden van de andere, of de hand having van het decreet van 1811 bij ons doet voortduren de magt, hetzij van de wetgevende raagt, hetzij van den Koning, om eene bevestigde plaats in staat van oorlog of beleg te verklaren, ofschoon er noch oorlog noch beleg is. Dit toch doet het decreet van 1811, en dit is juist de staat van oorlog of beleg, die berust op eene proclamatie, uitgaande van het gezag. Dus verklaarde staat van oorlog of van beleg is een fictive staat van oorlog of van beleg, dat is een staat van oorlog of van beleg niet en temps de guerre maar en tout temps, niet veroorzaakt door eon vijandelijken aanval, maar in vredestijd ontstaan door den wil van eene magt die de kracht van de militaire politie wenscht te versterken.'" „Neemt de Minister aan dat onder onze tegenwoordige staatsinstellingen er eene magt is welke die bevoegdheid heeft, die eene Nederlandsche ge meente, ofschoon er geen oorlog is, kan stellen in staat van oorlog ot van beleg, met dat gevolg dat alle mogelijke wetten zwijgen en er alleen ééne wet overblijft, de wil van den vestïng-kommandant? En wanneer men dit niet wil moet men het decreet afschaffen, want juist het eenige geval waarbij de verklaring par décret de VEmpereur tioodig is, is die van den fietiven toestand van oorlog of van beleg." „Maar, vraagt de Minister, wanneer dan in onze bestaande wetten, zoo als de gemeentewet, regelen zijn, bepalende de bevoegdheid van den burgemeester, in geval van oproer, moet men dan aannemen dat daardoor het uitvoerend gezag afstand heeft gedaan van zijn regt? Zeer zeker. Het uitvoerend gezag heeft geene andere regten dan die uit de wet voort vloeien. Wanneer dus de wet geregeld heeft wie in geval van oproer zal zijn het hoogste uitvoerend gezag dan moet mijns inziens, zelfs de Minister van Binnenlandsche zaken al is hij ter plaatse tegenwoordig, zich aan de bevelen van den burgemeester onderwerpen. Indien de wet gesproken heeft, dan kan geene magt in den staat zeggen: ja, maar dat kan niet strekken tot verkorting van mijn regt en daarom neem ik de bevoegdheid tot mij, die de wet mij niet geeft. Ik geloof dus wel dege lijk dat welke kracht men aan art. 3 van de additionele artikelen van de Grondwet toekent, het nooit kan strekken om oude wetten in stand te houden niettegenstaande er gemaakt zijn nieuwe wetten die hetzelfde onderwerp behoorlijk regelen. De Minister geeft het zelfs toe, want, zegt hij„laat een advies vragen zelfs aan de juridische faculteit te Leidenwie weet welk deel van die Fransche verordeningen, welke be palingen er nog van gelden, het zal hoogstens een 16 tal zijn, de mees ten zijn vervallen".

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1881 | | pagina 18