188
kleinen omweg en even zoo is dit het geval met het binnen
komen van eene niet volkomen ingesloten versterking van grooteren
omvang dan de gewone bentings. Blijkbaar verwart O., daar waar
hij spreekt van de latere ondervinding in den Atjeli-oorlog, dan
ook de betrekkelijk kleine versterkingen, die toen genomen zijn,
met eene sterkte zoo als de Kraton, overvloedige ruimte aanbieden
de voor zijne verdedigers en een rechthoek vormende, waarvan de
lange en korte zijden respectievelijk eene lengte hebben van 600 en
250 M., met eene oppervakte van 16,6223 bunders, dus ruim 23
bahoes. Hoe zou een werk van dien aard met mogelijkheid te
verdedigen zijn, wanneer de strijders bij alarm, voor het meeren-
cleel van alle zijden, dat wil zeggen: van buiten de vesting moes
ten komen opdagen? Waarom toch ik kom nogmaals op de zaak
terug-zou de terugtochtslijn des vijands meer zijn bedreigd geweest
door een troep, die ten zuiden van den Kraton stond dan door een
troep, die niet alleen de wester- en noorderfacen had afgesloten,
maar die ook de gemeenschap over de rivier van Palcan Atjeli tot
aan de monding onmogelijk maakte?
Werkelijk kom ik op bladz. 43 mijner „Open brieven" in tegen
spraak met den Generaal V. S. Ik betoog, op grond van de later
verkregen ondervinding, dat eene écharpeerbatterijna het nemen
van Lemboeopgeworpen tegen de werken van Panglima Polim,
geene uitwerking zou hebben gehad, en de Generaal deelt mede,
dat die linie eerst na den 6cn Januari 1874 is aangelegd. Tot
dat ik het opstel van O. in handen kreeg, heb ik in de mee
ning verkeerd, dat de Generaal V. S. zich vergiste.Wie toch
zou denken, dat de Heer Bordde criticaster bij uitnemend
heid, zelfs wat de linie van Polim betreft, eene onjuistheid
vertelde! Toch was dit het geval. De schets in 't boek van Borel
gepaard aan de schets van 't gevecht op den 25on en 26cn December
„Afstanden legt hij (de Inlander) af met een gemak en binnen een tijdsverloop,
waarover wij ons terecht verbazen". O. in 't I. M. T., bladz. 461.
„Het (bentingstelsel) was toch onmachtig, het doordringen van den vijand te
beletten, tenzij men er eene soort aaneengeschakelde linie van maakte." O. bladz. 466
I. M. T. 1881.