Binnenlandsche zaken gezegd, van het souverein gezag, om versterkte plaatsen in staat van beleg te verklaren. Ik vraag: wie is onder de tegenwoordige constitutionele bepalingen dat souverein gezag? Is dat wat mijns inziens liet eenige gezag zou kunnen zijn de wetgevende magt, of neemt gij aan dat liet decreet van 1811 ons bloot stelt aan het verklaren van den staat van beleg, enkel bij Koninklijk besluit?" En het antwoord van den Minister Heemskerk luidde: „Mijnheer de Voorzitter! Bij volle waardering van den geachtenspre ker, meen ik hij neme het mij niet kwalijk eene zekere neiging tot logomachie in zijne rede waar te nemen". „Wij handhaven het decreet, niet omdat wij het zoo mooi vindenmaar omdat wij verpligt zijn het te handhaven. Ik erken dat eene herziening wenschelijk zou zijnmaar ik kan daarvoorbij de vele zakendie in behandeling zijnnog geen tijd bepalen." „Het doet mij genoegen dat de geachte afgevaardigde van zijne eerste stelling is teruggekomendat de zaak niet bij de wet herzien zou kun nen worden." „Dat art. 184 van de gemeentewet zou bedoelen het omschrijven van de magt des Ivoningskan ik volstrekt niet toegeven". „Het is waar dat, wanneer in eene plaats waar oproer isburgemeester en Minister beiden tegenwoordig zijnde, de Minister gcene troepen mag requircron, en de burgemeester wel; maar eene andere quaestie is of niet bij Koninklijk besluit de plaats in staat van beleg kan worden verklaard. Ik wijs er op dat de Minister, die de gemeentewet verdedigd heeftdaar over zoo dacht als ik. Want bij de instructie van de Commissarissen des Konings in 1850 bij Koninklijk besluit vastgesteld, wordt door den Koning aan den Commissaris des Konings de magtiging gegeven om troepen te requireren". „In de onteigeningswet die zeer kort na de gemeentewet werd vast gesteld, staan, in art. 73, deze merkwaardige woorden: „Door oorlog wordt hier niet enkel openbaar verklaarde oorlog, maar ook het geval verstaan, waarin vestingen of versterkte plaatsen in staat van oorlog of beleg zijn gesteld". Er staat niet, dat zij er zich in bevinden, maar er in zijn gesteld. En die uitdrukking heeft geen zin als men niet aanneemt dat de toepassing van het decreet van 1811 bedoeld is." „Bij de behandeling der andere aangehaalde wetten is men van het zelfde beginsel uitgegaan; mooi is het decreet niet, maar het is voor een gedeelte geldig". Wie deze debatten met aandacht gevolgd heeft, doet hulde aan

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1881 | | pagina 20