214 dunne, die men onmiddelijk boven den isolator kon afkappen. Som mige waren echter zóó begroeid met klimplanten, dat het te veel tijd zou gevorderd hebben om ze daarvan te bevrijden, en moesten dus vermeden wordeneven als andere met zóó losse vezels, dat de spijkers niet wilden houden. Andermaal trof men wel geschikte boomen aan, doch waren deze niet te naderen wegens de daarin aanwezige mierennesten, terwijl men andere niet kon gebruiken ten gevolge van allerlei ongediertewaar mede zij bedekt waren. Uit een en ander blijktmet hoeveel zwarigheden men te kampen had. Fig. 9 en 10, plaat II, stelt eene brug voor over de Ordah-rivier. Dewijl men bij de overbrugging der rivier geene materialen bij zich had, moest alles ter plaatse gezocht worden. De rivier was 25 M. breed, doch gelukkig bij het begin der overbrugging [in den nacht van 3 op 4 Februari 1674] zeer ondiep [ongeveer 0,9 M.] Van het zware ijzerhout, dat gekapt werd, maakte men 3 pijlers, eiken pijler uit liggende stam men, tusschen twee rijen in den rivierbodem geslagen palen, die aaneenge bonden werden met klimplanten. De werkzaamheden aan de brug begonnen om 5 uur, toen het donker werd, en men werkte door tot 's avonds 9 uur. Van 9—12 werd gerust; maar men had geene tenten bij zich, en het regende zóó geweldig, dat men de vuren niet kon aanhouden. Te mid dernacht ving het werk weder aan en was bij het aanbreken van den dag, om 5 uur voltooid. Fig. 1, 2 en 3, plaat III, stelt eene brug voor over de Prah-rivier. Dewijl de zuidelijke oever rotsachtig en ongeveer 10 M. boven den wa terspiegel gelegen was, begon men hellende toegangen naar het daar te stellen landhoofd te maken. Do noordelijke oever was minder rotsachtig en ongeveer 4,2 M. boven den waterspiegel. Uit eene profielpeiling bleek, dat de rivier tamelijk diep was [gedurende den bouw der brug bedroeg de diepte 1,5 a 3 meter] en dat de bodem bestond uit zeer hard zand. De breedte bedroeg ongeveer 60 meter. Gedurende den bouw der brug had de rivier eene stroomsnelheid van ongeveer 1,85 meter en behoorde dus tot de snelstroomende wateren. Men besloot de brug te doen rusten op vijf te doen zinken pijlers van raamwerk [crip work piers] en verder op 4 schragen van rondhout en bepaalde, dat hare breedte 1,5 meter zou bedragen. Nabij de bestemde plaats doch iets stroomopwaarts be vond zich in de rivier een neer [zie figuur 2], welk punt men uitkoos voor het te water laten der nader te omschrijven raamwerk-pijlers. Nadat men de as der brug door middel van baken bepaald hadbegon men een landhoofd te maken met daartoe vervaardigde schragendie in eene

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1881 | | pagina 221