215
waterdiepte van 1,5 nieter geplaatst en door middel van een brugge-
dek aan den oever verbonden werden. Thans werd overgegaan tot het
maken van liet onder water komende raamwerk voor den eersten pijler. Men
begon met een roosterwerk A [zie figuur 3] te makenlang 2,5 en breed 2
meter. De vier raambalken, dik 0,25 a 0,3 meterwerden vereenigd door 4
touwen, dik 0,05 meter, gestoken door de openingen a, na van een knoop
te zijn voorzien. Op de onderste twee balken werden eenige rondhouten
vastgespijkerd. Vervolgens werden aan de 4 touwen telkens twee rond
houten geregen en aan de onderliggende door middel van klimplanten
verbonden. Op deze wijze verkreeg men eene soort van piramidalen open
stapel, die ter hoogte van den waterspiegel eene doorsnede van 1,2 bij
1 meter had. Was het raamwerk tot die hoogte gevorderd, dan werd de
vervaardiging tijdelijk gestaakt. Inmiddels waren bovenstrooms van den
te maken pijler twee ankers o uitgebracht, waaraan een blokj> [zie
figuur 2] door middel van een paar boeien op het water dreef. Door dit
blok liep een touw, waarvan het eene einde aan den wal bleef en het an
dere bevestigd werd aan den gedeeltelijk voltooiden, gestapelden pijler.
Deze werd tot het verkrijgen der noodige stabiliteit beladen met eenige
gevulde zandzakken en zoo te water gelaten. Door middel van het eind
aan deze eene reep q op den anderen oever werd de pijler juist boven
zijne plaats gebracht. De stippellijnen op fig. 2 maken dit duidelijk.
Dewijl het hout van het raamwerk groen en nog al zwaar was, werd
de pijler drijvende gehouden door vier ledige vaatjes. Op deze wijze,
bleef het onderste raam ongeveer 0,50 meter boven den bodem der rivier-
Zoodra de pijler bo ven zijne plaats was, vulde men hem verder met steen
blokken en gebruikte levensmiddelenbussen vol zand. Hiertoe besteeg men
eeii vlot van twee Blanchard-]>onton$ [B, fig. 2], door een over de rivier
gespannen kabel op zijne plaats gehouden.
De Fowke's-pontons van waterdicht zeildoek werden, toen men ze ge
bruiken wilde, bevonden door de ratten en muizen vernield te zijn. Na
dat de pijler ter behoorlijke plaats gezonken was, werd die geheel aangevuld
en boven water op de hiervoren beschreven wijze verder opgetrokken. De
eerste pijler, in ongeveer 4,5 meter diep water staande, was den volgenden
morgen door eigen gewicht ongeveer 0,35 nieter gezakt en daarbij bijna
0,1 meter' uit het lood geraakt. Door eenige dikkere rondhouten aan
ééne zijde van den stapel werd het bovenvlak weder horizontaal gebracht.
Daarna werd de pijler met rondhouten geschoord en door middel van 4
liggers met spanwerk verbonden aan het landhoofd.
Yoor de inrichting en [samenstelling der zeer lichte en uitneembare