218 ren aan het pionier-bataljon toegevoegd tot bewaking der gereedschappen, die doorgaans nabij de officierstenten werden opgelegd. 2°. Een weinig vóór het aanbreken van den dag werden in de kampe menten, opgeslagen ter plaatse waar de werkzaamheden den vorigen avond geëindigd waren, een tal van vuren ontstoken en bij hot ontwaken kreeg elke Europeaan eene dosis quinine, een beker mét cacao en een stuk scheepsbeschuit. Daarop werd de cacao bereid door den kok, voor elke 6 man een. Yoor het ontbijt en eten waren de soldaten in groepen van 6 man verdeeld, welke 3 aan 3 onder eene tente-abri sliepen. De inboorlingen, welke met het aanbreken van den dag gewekt werden, maakten hunne eigen spijzen gereed en waren daarmede in een half' uur klaar. Elk geniesoldaat verzamelde zijn ploeg en voorzag hen van het noo- dige gereedschap, tegen recu uit het genie-park verstrekt. D aarna wer den de ploegen langs den te maken weg aan den arbeid gezet, onder toezicht van den genie-soldaat, gewapend met zijn geweer en voorzien van 70 patronen. Tegen 10 uur werd het werk gestaakt en keerde men naar het kamp terug, alwaar de rations voor het tweede ontbijt bestaande uit thee, rijst en geconserveerd vleesch werden uitgedeeld. Tegen 11 uur was dit eten in den regel gereed. Men rustte daarna tot 1 uur, waarna men wederom aan het werk ging tot het donker werdindien men van kamp moest veranderen, eindigde het werk zooveel vroeger. Ha aankomst was het eten in een uur tijds gereed, waarna in het midden van het kamp een reusachtig vuur werd aangelegd en aan de manschap pen een ration rum verstrekt. Tegen 81- uur ging men slapen. Dat de werkzaamheden onder deze omstandigheden goed vorderden, laat zich begrijpen; doch men moet daarbij rekening houden: 1°. met de omstandigheid, dat de inboorlingen nu langzamerhand ver trouwd waren met hun arbeid en de gereedschappen; 2°. hiermede, dat zij zich nu niet meer aan het oog der Europeanen dus aan den arbeid, onttrokken, en wel uit vrees voor de Ashantijnen, in wier land zij thans waren. Het betrekkelijk gering getal zieken onder de genietroepen moet worden toegeschreven aan de groote zorg, die men voor lien had. Zoo sliepen zij nimmer, zelfs niet onder de tente-abri, op den blooten grond, maar altijd op eene soort van brits, waarop een deken werd gelegd. Verder werden 's avonds en 's morgens steeds groote vuren aangelegd en gebruikte men in de kampen nooit anders dan gefiltreerd water; terwijl elke man daarenboven voorzien was van een zakfilter. Deze voorzorgen, gepaard aan zeer ruime rations van alles, hield de soldaten gezond. Zoodra zich

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1881 | | pagina 225