224 De omvang van het werk is niet te groot en noocligt, even als het eerste, uit om opengeslagen en gebruikt te worden. Groote werken schrikken meermalen af. Dit werk heeft eenige kleine verschillen met Aflevering Y van het reeds aangehaald „Handboek voor artillerieofficieren", maar de behandeling O van het onderwerp is anders dezelfde. Het heeft onze aandacht getrok ken, dat hij de houtsoorten alleen zeer kort wordt melding gemaakt, dat het djati-hout voor den aanmaak van Indisch materieel is bestemd. Van waroe-, soeren-, sonolcling- en walikoekoen-hout wordt geen gewag gemaakt de eerste soort toch wordt veel gebruikt bij zadel- en draagtuigen 5 de tweede voor binnenwerk, in munitiekistenenz., in het algemeenwaar men eene lichte houtsoort wil gebruiken; de laatsten tot den aanmaak van grepen, stelen, houten assen, voor berggesehut dienende. Gegevens dienaangaande zijn genoeg voorhanden. Ten slotte betreuren wij het "weder ten zeerste, dat de toekomstige Indische artillerieofficier wel veel leert omtrent Nederlandsche houtsoort, enz., maar niets of weinig van al wat hem later in Indie zal te pas komen. Wanneer zal daar eens bij de Koninklijke Militaire Academie te Breda (eene inrichting, die ook tot de instellingen voor het Indische leger behoort) rekening mede gehouden worden? G.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1881 | | pagina 231