228 schreef. Of hij was geen ooggetuige, en dit willen we gelooven, of de klewangschrik was hem in 't lichaam gevaren en had zijn ge zicht beneveldzoodat hij den Franschman toeschreef, wat voor rekening van den Javaan moest komen. Zóó ver gaat vooringenomenheid. Maar wij vreezen, dat zij kwaad bloed kweekt. Men spreekt van een minder goeden geest onder den soldaat van vreemden landaard en men vergeet, dat onder onze brave Uollandsclie jongens werkelijk niet het beste allooi schuilt. En waarom maakt de Franschman zich schuldig aan dienstweigering? Waarom komt dit misdrijf in den laatsten tijd minder voor? Wie durft verzekeren, zoo wordt er gezegd, dat de Franschman altijd langs eerlijken weg er toe kwamsoldaat te worden in het Indische leger? Eenmaal in dienst, onverschillig op welke wijze daarin gelokt, moet hij maar een goed soldaat zijnhij moet zich schikken in zijne nieuwe omgeving, in het klimaat! Dat heeft men recht te eischen, maar men vergete niet, dat de man elk oogenblik er op bedacht is, te doen wat de Javaan ook doet, namelijk zich aan de dienst te ont trekken, de een door een vonnis, de andere door desertie. Vandaar de vele krijgsraadzaken tengevolge van dienstweigering en de vele vervallenverklaringen van den militairen standdie eindelijk ophielden, toen het Hoog Militair Gerechtshof eene onlogische interpretatie gaf van art. 95 van het Crimineel Wetboek voor het krijgsvolk te lande. Vroeger werd alles dienstweigering genoemd en het verschil tusschen art. 95 C. W. en art. 10 R. K. niet genoog gevoeld. Thans, dank zij 's ITofs jurisprudentie, vervalt men in een ander uiterste. De dienstweigeringen onder de Franschen komen nu minder voorsedert die krijgstuchtelijk afgehandeld worden. Een anderen weg om een vonnis van vervallenverklaring te erlangen, hebben echter velen sedert gevonden, namelijk dieverij in de chambrée, straf baar met ten minste één jaar kruiwagenstraf. Ook dit kwaad zal men moeten bezweren. Voor den Inlander maakt reeds de Algemeene order V° 41 van 1875 inbreuk op de wettelijke of als wettelijk geldende bepalingen van het C. W. Men transigeert, en hoezeer het te betreuren is, dat ons C. W., onze militaire wetten in het algemeen, vaak tot

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1881 | | pagina 235