232 moet hebben ondergaan, alvorens voor eene plaatsing in de 2e klasse van militaire discipline in aanmerking te mogen komen. Hoe velen zijn er niet, die hiermede rekening weten te houden en tien- en meermalen hun goed verkocht hebben, eer dat zij in die klasse ge plaatst kunnen worden Is dit kwaad niet ergerlijk Wij vermeenen goedverkoopen met dronkenschap op eene lijn te moeten stellen. Het goedverkoopen gaat dobbelspel en amfioenschuiven vooraf en stelt tot de laagste ondeugden in staat. Even als de dronkenschap behoort het goedverkoopen gebreideld te worden. Men schaffe de klcedmglijsten af, althans zoo als zij nu aangehouden moeten worden, en behoude die alleen voor goedverkoopers. Wanneer ieder soldaat voorzien is van zijne eerste uitrusting en laatste vernieuwing of van een vastgesteld aantal stukken kleeding van elke soort, dan onder- zoeke men niet, waarom hij, die door netheid op zijne kleeding het zoover bracht dat hij b. v. zeven tuniques bezit, er een of twee min der heeft bij eene inspectie. Wanneer hij soms uit kameraadschap zijn wapenbroeder aan eenig kleedingstuk helpt, om dezen te vrij waren voor straf, dan straffe men hem alhans niet. Men straffe ook met de met-militairen, die militaire goederen opkoopen of in pand nemen; want de ondervinding leert, dat dit het kwaad niet te keer gaat. De opkoopers van militaire kleedingstukken hebben ook het middel gevonden om straffeloos hun werk te verrichten. Een enkel bewijs, door een compagnies- of detachementscommandant afgegeven, om een zijner minderen te machtigen tot het van de hand doen van overtollige kleeding, dekt den oorsprong van zoo menig ander stuk, waarvan het nummer zorgvuldig wordt verduisterdMen treffe het kwaad in zijn hartader, hem die liet Gouvernement feitelijk besteelt, door eenig kleeding- of equipementstuk te verkoopen; hem straffe men gevoelig. Men plaatse hem onverwijld in de 2e klasse van discipline, bij een der door ons voorgestelde strafdetachementen, waar sticngeie krijgstuchtelijke straffen mogen opgelegd worden. Men zij omzichtig in de keuze van een commandant voor die de tachementen en achte niet ieder officier ter wille van zjjn rang even geschikt. Ook het kader moet vertrouwd zijn. Wij vingen aan met te zeggen, dat de klacht algemeen en gegrond is, dat de krijgstucht te gronde gaat.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1881 | | pagina 239