243
Uit die gebeurtenis valt ook te leeren, dat men in aan ons gezag
onderworpen landen, in.de eerste jaren na de onderwerping op marsch
gaandesteeds alle voorzorgen moet blijven nemendie een
marsch in een vijandelijk land vordert. In Indié kan men in het klein de
zelfde regelen van voorzorg met vrucht toepassen, die in Europa zijn
voorgeschreven voor de voorpostendienst en den marsch van leger
corpsen in 's vijands land of in de nabijheid daarvan. Het voeden
van een te groot vertrouwen in de bevolking van nog kortelings
onderworpen landen heeft vaak de dapperste en schranderste officie
ren deerlijk misleid. Een treffend voorbeeld daarvan heeft men'
gevonden in den moedigen en zoo ijverigen Luitenant Engelbert van
Bevervoordemilitairen commandant en civielen gezaghebber van Rau
en Bondjol. Deze officier had, niettegenstaande reeds van geloof
waardige officieren het bericht vernomen hebbende, dat de Toewan
koe moeda van Bondjol slechte voornemens koesterde en op zijn
last in het Rausche en Bondjolsche benden Padris rondzwierven in
bosschen en langs wegen om kleine detachementenalleen reizende of
vivres, brieven en geldtransporten begeleidende militairen af te ma
ken, op genoemd Inlandsch hoofd nog altijd een groot vertrouwen.
Hij werd in dat vertrouwen gesterkt, toen hij op zekeren dag van
dat hoofd een brief ontving, waarin deze hem waarschuwde om toch
vooral geene kleine detachementen die transporten te doen begelei
den, daar de Toewankoe er van verzekerd was, dat er eenige ben
den slecht volk van Rau, vereenigd met Padris van den Toewan
koe Tamboeseiin de wildernissen van Rau en Bondjol rondzwierven
en het deze benden waren, die onze militairen afmaakten. De
Toewankoe schreef verder, dat, daar alle onze kleine posten in het
Bondjolsche nog niet in voldoenden staat van tegenweer waren ge
bracht, hij vreesde, dat een dier posten op zekeren dag door een
dier kwaadgezinde benden overvallen en de bezetting afgemaakt
zoude worden. Hij raadde den Luitenant Engelbert van Bevervoorde
daarom aan om de vergunningdie hij aan de bevolking gegeven had
om in stede van aan den bouw onzer bentings te werkenvoor
eenige dagen hun veldarbeid te gaan verrichten, in te trekken,
daar de Toewankoe vreesde, dat die goedheid van genoemd officier
hem spoedig berouwen zoude. Daarom stelde hij hem voor om