-- 252 van onze Maleische hulptroepen, die zich na eene overwinning van onze troepen steeds aan de spits bevinden. De hadat werd daarop bij don Maleischen Toewankoe gebracht, die haar aannam en daarop de zendelingen terugzond, zonder die eerst aan den commandant der expeditie voor te stellen, met den last om bijaldien zij de hadat tegen den avond van dien dag niet driemalen verdubbelden, hunne onder werping niet aangenomen en hunne kampongs vernield zouden worden, terwijl hunne onderwerping in geen geval aangenomen kon worden, voor en aleer de gevraagde som was voldaan. Hiervan bleef de ex peditiecommandant geheel onkundig, omdat de doebalangs van den Maleischen Toewankoe belet hadden, dat de zendelingen tot den ex peditiecommandant toegelaten werden. De Kapitein De Quaydie expeditiecommandant was, had reeds twee brieven door twee Maleische zendelingen aan de op den Boehit Papan gevluchte bevolking van Soeliajer gezonden, ten einde haar tot de onderwerping over te halen wijl hij anders haar kampong zoude laten vernielen. Deze brieven moesten door de doebalangs van dien Maleischen Toewankoe worden bezorgd, doch werden op last van dit hoofd wiens belang dit me debracht niet bezorgd. De Kapitein De Quaydie dit hoofd ver trouwde, omdat hij ons sedert vele jaren goede diensten had bewezen en met hem over de zaak sprak, kreeg van hem tot antwoord, dat indien de bevolking van Soeliajer haar kampong behield, zij, met de hulp der bevolking van Lintauons hardnekkig wederstand zoude blijven bieden en in onze verdere plannen wellicht hinderlijk zijn, weshalve de vernieling van dien kampong het eenige middel was om haar tot onderwerping te dwingen. De Kapitein De Quay wachtte nog tot den volgenden morgen, maar toen hij zich ter plaatse niet langer kon ophouden, omdat besloten was over te gaan tot de verovering der overige 15 kottas van de XX, kreeg de Maleische Toewankoe des morgens ten zes ure last, het schoone Soeliajeronder de Padris wegens de sterke ligging'er van Kotta besi genaamd, te vernielen, dat ons leed, maar hem vreugde deed. De brand van Soeliajerdie verschrikkelijk was en niet alleen in de geheele XX kottas, maar ook in de bovenlanden van Sumatra's westkust gezien werd, verschafte ons wel het voordeel, dat alle kampongs in die kottas zich aan ons onderwierpen, maar had niet het effect, dat de bevolking

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1881 | | pagina 259